Want indien bereidwilligheid
voorop ligt, is het
welaangenaam naar wat
men heeft, niet naar wat
men niet heeft.
2 Korinthiërs 8:12
Waar het de apostel om ging
is de innerlijke bereidheid om
iets te geven. Zoals deze hele
brief om het hart draait, zo is
het ook hier.
Een hart dat ruim is geworden
door de liefde van God, wil
geven. Vanuit gerichtheid op
God is (geestelijk) welzijn van
de ander het belang wat de
gelovige voor ogen heeft.
Als het gaat om het geven
gaat het om het hart; als het
zonder dwang -van harte- is,
dan is het veel. Destijds gaf
de arme weduwe iets, veel
minder dan anderen, maar
de Heer wist wat het waard
was; haar hart kennend.