Opdat wij weten, wat God ons in genade schenkt!

in wie de god van deze eon de
gedachten van de ongelovigen
blind maakt, zodat hen niet
bestraalt de lichtglans van het
evangelie van de heerlijkheid
van Christus
         2 Korinthiërs 4:4^a

Het werk van de god van
deze (boze) eon is niet in de
eerste plaats oorlog, verderf.
Het gaat hem om verblinding.
De gedachten afleiden van
de verheerlijkte Christus en
Zijn God en Vader.
En het denken richten op de
mens zelf. Wij zien dit exact
gebeuren in Genesis 3. Toen
Eva en Adam zondigden was
het de slang die sprak en de
aandacht richtte op hen zelf.
Opklimmen naar een positie
die God niet gaf.
Hun plaats was op aarde, om
de hof te bewaren, bewaken.
En zo ook over de dieren te
regeren (onderschikking).
Nu werd de mens afgeleid
om zich ‘op te werken’ tot
het niveau van de Schepper
zelf. En daarmee de functie
waarvoor ze bedoeld waren,
te verlaten.  
Jullie zullen als goden zijn!
Laten wij onze aandacht in
ons leven richten op Hem,
Die alles voor ons overhad:
Christus Jezus, onze Heer.  

in wie de god van deze eon de 
gedachten van de ongelovigen 
blind maakt, zodat hen niet 
bestraalt de lichtglans van het 
evangelie van de heerlijkheid 
van Christus
           2 Korinthiërs 4:3

De enige keer dat de satan als
de god van deze eon wordt
benoemd. Het woord god  is 
letterlijk: plaats-er. 
In deze boze eon krijgt hij de 
ruimte om dit te zijn. 
Zijn ‘personeel’: geestelijke 
machten. Mensen staan onder 
hun invloed; hoe meer, hoe 
hoger de positie. Tegenstander
is vooral actief om Gods woord
te verduisteren en dus mensen
te verblinden voor Wie God is.
In de tijd die door Openbaring
aangekondigd is zal hij overal 
aanbidding opeisen. Het beest 
en het beeld van het beest zal
men aanbidden en daarmee 
de grote, vuurrode draak. 
Dat is hij. Nu nog doet hij zich 
voor als een boodschapper 
van licht; subtiel fraudeert hij 
met het woord van God. 
Laten wij biddend waakzaam,
alert zijn en blijven!

Indien echter ons evangelie
ook bedekt is, is het bedekt
in hen die omkomen
        2 Korinthiërs 4:3

Ons evangelie is dat wat de
apostel en zijn medewerkers
verkondigden. Afzonderlijk
van dat andere evangelie van
de Besnijdenis.
‘Omkomen’ is in de Bijbel  
lang niet altijd aanduiding
van sterven van een mens.
Degenen die omkomen zijn
zij die geen zicht hebben op
het evangelie van Christus’
heerlijkheid. Zij zijn verblind;
dat is de tegenstander die de
functie vervult waarvoor die
ingezet is in Gods plan.
Het goede nieuws klinkt!
Het wordt verkondigd, en God
neemt in Zijn genade op Zijn
tijd de bedekking weg. En wat
een mens dan allemaal ziet is
geweldig. Veel bedekking weg?
Dan mag je ook veel zien!

maar door de openbaring 
van de waarheid onszelf 
aanbevelend bij ieder 
menselijk geweten voor 
het aangezicht van God
      2 Korinthiërs 4:2^b

Wat hij niet deed lees je in
het eerste deel van dit vers 
(zie gisteren). 
Nu het positieve: ja, Paulus 
sprak de waarheid. 
Hij kon bijzondere dingen in
genade bekendmaken. 
De waarheid voor vandaag 
is anders dan die van vorige
era’s in Gods plan. Dezelfde
God, een andere fase nu na
de kruisdood en opstanding
van Christus. Werd Israël als
volk in vroeger tijden als hét
instrument van God ingezet; 
nu het lichaam van Christus.
Het beheer van genade was 
niet eerder bekend. 
Het komt over bij mensen als
de waarheid klinkt. Laten wij   
dan Christus navolgen, zoals 
de apostel van de natiën dat
deed, in oprechtheid. 

Maar wij versmaden de 
verborgen dingen van de 
schande, niet in list wandelend, 
ook niet het woord van God 
frauderend    2 Korinthiërs 4:2

Paulus was niet ontmoedigd 
(vers 1) omdat hem genade en
barmhartigheid betoond was.
Hij benaderde iedereen in een
open en verzoenende houding.
Het woord van God; hij mocht 
dat brengen. Ook dat deed hij
rechtuit, zonder iets achter te
houden, zonder het subtiel te
verdraaien. Paulus bedekte 
de heerlijkheid van Christus
niet. Hij sprak over Hem zoals
Hij nu is: verheerlijkt aan Gods
rechter(hand). 
Hij bedekte of beperkte ook 
de overstromende genade van
God niet. 
Zo fraudeerde hij niet met het
woord van God; hij deed geen
water bij de wijn (2Kor.2:17).