Woord vandaag

geen nieuweling, opdat hij 
niet, aanmatigend, in het 
oordeel van de tegenwerker 
valt
          
1 Timotheüs 3:6

Het woord ‘nieuweling’ wijst
op de gelovige die nog maar
net ‘uitspruit’; dat is: niet veel
geestelijke groei doormaakte.
Zo iemand is ongeschikt voor
opzienerschap.  
Regelmatig gebeurt het onder
gelovigen, dat jong-gelovigen
(niet per se in leeftijd) uiterst
enthousiast meedoen.
Schouderklopjes en dergelijke
zorgen dan voor overmoed.
Een positie wordt begeerd waar
men niet hoort te staan.
Door bepaalde ‘kwaliteiten’ als
charisma (uitstraling), kennis,
inzet, kan de nodige ‘rook’ ont-
wikkeld worden. Rook zit in het
begrip dat vanuit het Grieks met
‘smeulen’ verband houdt. Het is
hier met aanmatigend vertaald.
Dus kan er heel wat ‘rook’ zijn,
en toch: weinig écht ‘vuur’, de
noodzakelijke geestelijke groei
ontbreekt (nog).
Wezenlijk voor de opziener is:
ootmoedige gezindheid, zoals
Christus Jezus die toont.

Woord vandaag

het eigen huis uitstekend 
voorstaand, zijn kinderen in 
onderschikking hebbend 
met alle eerbaarheid,indien 

iemand nu zijn eigen 
huis niet weet voor te staan, 
hoe zal hij de uitgeroepen 
gemeente van God 
verzorgen?
       1 Timotheüs 3:4,5

Twee keer voorstaan in deze
tekst. De opziener is iemand
die voorstaat. Het concept van
gemeentes is nogal eens, dat
een (betaalde) voorganger de
dienst uitmaakt. Dit tref je bij
Paulus niet aan. Wel dat één
of enkele oudsten opziener
blijken te zijn. Zij staan voor;
hun ‘kwaliteiten’ worden hier
in 1 Timotheüs 3 genoemd.
De opziener(s) zorgen, samen
met andere oudste(n) voor de
uitgeroepenen; verder komt
daar geen organisatie aan te
pas. Gelovigen passen exact in
het grote organisme dat het
lichaam van Christus
heet.
De vaak beperkende en vaste
structuur van organisatie is
doorgaans hindernis voor
gelovigen om te functioneren
zoals het Hoofd Christus wil.

Woord vandaag

het eigen huis uitstekend 
voorgaand, zijn kinderen in 
onderschikking hebbend 
met alle eerbaarheid,

indien iemand nu zijn eigen 
huis niet weet voor te gaan, 
hoe zal hij de uitgeroepen 
gemeente van God 
verzorgen?
       1 Timotheüs 3:4,5

De opziener heeft het eigen
huis(gezin) goed op orde. Het
is logisch wat Paulus hier zegt.
Kinderen in onderschikking,
tot welke leeftijd geldt dat?
Iets wat wij zouden vragen.
Dat is de verkeerde vraag. Het
gaat om het geheel van het
huis van de opziener, als dat
ordelijk is; ja dan zijn kinderen
dat ook. In een bepaalde fase
kan dat moeilijker zijn, en dan
‘gaan ze de deur uit’.
Of kinderen wel/niet geloven,
is aan God. Daar zegt Paulus
hier niets over.
De opziener die in eigen huis
uitstekend vooraan staat, zal
ook bij de uitgeroepenen zo
zijn, en andersom.
Zo zien we de wijsheid van wat
God hier aangeeft; ordelijk zou
het onder gelovigen toegaan.

Woord vandaag

niet vechtlustig, 
niet geldzuchtig
    1 Timotheüs 3:3b

Er wordt heel wat gevochten
onder gelovigen. Men zal niet
direct elkaar letterlijk te lijf
gaan. Vaak wordt het wel een
gevecht met woorden, acties,
zeker als het om besturen en
dergelijke gaat.
De opziener staat niet meteen
klaar om te vechten. Eerder:
inschikkelijk (wv gisteren) zijn,
gezind zijn als Christus Jezus.
Geld kan een leven beheersen,
de geldzucht is een wortel van
alle kwaad (1Tim.6:10).
Daar zou de opziener niet door
beheerst worden. Het kost erg
veel tijd als je bezig bent met
geld/bezit vermeerderen. Ook
daarin is hij een voorbeeld voor
de andere gelovigen. Kan alleen
door de geest van God bewerkt,
want een aspect van de vrucht
is inhouding (Gal.5:22).

Woord vandaag

geen wijnzuiper, geen 
ruziezoeker, maar 
inschikkelijk……
    1 Timotheüs 3:3

De opziener zou ook wat de
wijn betreft, nuchter zijn.
Wijn drinken op zich is niets
op tegen, maar de opziener
zou matigheid betrachten in
dit aspect.
Een opziener kan niet iemand
zijn die ‘een kort lontje’ heeft.
Ruzie zou niet voorkomen; de
woorden ‘vrede’, ‘verzoening’
zijn hierbij treffend.
De opziener zou inschikkelijk
zijn; geen starre doordouwer
die de ander niet ziet staan. In
Filippenzen 4 wordt dit gezegd:
‘uw inschikkelijkheid zij alle
mensen bekend’.
De opziener kan ook hierin een
voorbeeld zijn. De ootmoed is
niet aangeboren; de gezindheid
van Christus Jezus zou vooral
de opziener sieren.