Want zij hebben er welbehagen
in en zijn schuldenaren van hen,
indien immers de natiën deel
hebben aan het geestelijke van
hen, zijn zij ook schuldig in de
vleselijke hen te dienen
Romeinen 15:26
In het vlees hadden de natiën de
ondergeschikte positie als het om
Israël gaat. Zij waren gesteld tot
licht voor de natiën (Jesaja 49:6).
Zij waren de olijfboom, die olie
leverde voor licht (Romeinen 11).
Nu de natiën via Paulus, Barnabas
als Joodse gelovigen geestelijke
zegen ontvingen, waren zij ook
verschuldigd hen met vleselijke
(goederen) te helpen. Na Efeziërs
(de brief) ligt dat anders.
Door invloed van de verzoening
en de genade-boodschap hadden
de natiën er eerder welbehagen
in, hun gaven te geven voor de
armen in Jeruzalem. Zo is ook ons
hart vol genade om anderen, als
het op de weg komt, te helpen.