zo dat de zonen van Israël
niet strak konden kijken naar
het aangezicht van Mozes
vanwege de heerlijkheid van
zijn aangezicht, die buiten
werking gesteld werd
2 Korinthiërs 3:7b
Mozes was op de berg in de
nabijheid van Jahweh. Die
had met hem gesproken; via
hemelse boodschappers en
Christus (voordat Hij mens
werd). Dat was licht, hij was
in de tegenwoordigheid van
God geweest. Christus was
en is de afstraling van Gods
heerlijkheid.
Iets van die heerlijkheid was
te zien aan Mozes’ gezicht.
Dat was iets bijzonders; maar
deze heerlijkheid was een
verdwijnende. Dat mochten
de zonen van Israël niet zien.
Paulus zet daar zijn bediening
tegenover; die omvatte een
grotere heerlijkheid.