Zie, Jood noem jíj jezelf, en je
rust op de wet, en roemt in God
Romeinen 2:17
In het spreken over het einde,
het gericht op de jongste dag,
richt Paulus zich rechtstreeks
tot zijn volksgenoten. De Jood
is: iemand uit de stam Juda.
Verder is iemand die Jood is:
hoort bij het judaïsme.
Zo kon iemand uit de natiën
Jood(s) worden, niet alleen
door geboorte. Eerst een serie
‘rituelen’ meemaken en studie
maken van – als voorwaarde.
De Jood, in de dagen van Paulus,
beroemde zich op het bezit van
Thora. De onderwijzing van God,
door Mozes gegeven, aan Israël.
Zij steunden in onterechte rust
op ‘hun’ Thora. Uit het vervolg
blijkt waarom. En zij roemden in
‘hun’ God: hoor Israël hoor,
Jahweh, jullie Elohim is één.
Een duidelijke waarheid, alleen
lééfde Jakob daar ook naar?