Dus ík dien dan zelf met de
denkzin als slaaf inderdaad
de wet van God, met het vlees
echter de wet van zonde.
Romeinen 7:26
Het punt is, als Paulus hier de
conclusie trekt, dat het vlees
op zich geen nut heeft. Dat zei
de Heer ook in Johannes 6:63:
de geest is het, die levend maakt;
het vlees heeft geen enkel nut
Het vlees dient de wet van zonde.
De denkzin van de mens dient als
slaaf de wet van God. Dit was het
dilemma in Romeinen 7:7-25. Het
is de kracht van de geest van God
die geïntroduceerd wordt in het
vervolg, Romeinen 8.
Dat God die geeft, is Zijn genade.