Romeinen 11:7-10 16-11-2010
Woord vandaag
‘Wat mooi, wat we gisteren lazen. Het is goed dat steeds weer voor
ogen te hebben en te houden. Je vergeet het soms.’
We worden soms allemaal door het leven op sleeptouw genomen
en dan vergeten we soms dat we zo’n toekomst hebben. Maar die
onsterfelijkheid die wij ontvangen is geweldig, na Christus Jezus
zelf zijn wij de eersten van alle mensen die onsterfelijkheid en
bijzondere heerlijkheid ontvangen.
‘Dat is wel heel bijzonder he. Dat staat beschreven in 1 Corinthiërs 15
zeker? Over die onsterfelijkheid en heerlijkheid?’
Een bijzonder hoofdstuk, dat meestal ‘het hoofdstuk van de opstan-
ding’ wordt genoemd, maar dan doe je het tekort, lijkt mij. Er wordt
over méér gesproken dan alleen opstanding! Dat spreekt over het
lichaam dat opstaat uit de doden, maar de apostel van de genade van
God spreekt ook over opgewekt worden uit de dood en dat verwijst
meer naar de ziel.
‘Hij spreekt in vers 20 over opwekken, toch?’
En in vers 22 gebruikt hij het woord levendmaken. Dat wijst meer
op de geest. Het geeft de totale overwinning van het leven van de
geest van God over de dood aan. Het wijst op doen leven, zodat er
nooit meer een einde aan komt. Het doorgaande levensproces in ons
(en uiteindelijk allen!) zal zó sterk zijn, dat verderf, dood en dergelijke
er geen vat op kunnen krijgen.
Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen
levend gemaakt worden
Wat een geweldig evangelie he. Daar word je echt blij van. Totale over-
winning van God -door Christus Jezus- op alles wat met dood, sterven
en sterfelijkheid te maken heeft!
Woord vandaag
‘Wordt er bij het lichaam van Christus ook iets gezegd over
beschaamd staan bij Zijn komst?’
Nee, als we kijken in 1 Thessalonicenzen 4:17 en 1 Corintiërs 15, komen
we hele fijne dingen tegen. Paulus schrijft daar over onze geweldige ver-
wachting, die geheel en al genade is:
‘daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, tegelijkertijd samen met
hen in wolken in een oogwenk weggerukt worden, tot een ontmoeting
met de Heer in de lucht, en zó zullen wij altijd samen met de Heer zijn’
Dit is de grote verwachting die wij koesteren. Samen met hen die al in
Christus gestorven waren en opgewekt werden bij de bazuin van God,
zullen de levenden zeer snel weggerukt worden en Hem in de lucht ont–
moeten. Geweldig!
‘Ja in dit stukje 1 Thessalonicenzen 4:13-18 staat niets over eventueel
beschaamd kunnen staan. Het is voor alle leden gelijk!’
Het is een grote toekomst die ons wacht. Helemaal genade. Alle leden
zijn gezegend met dezelfde geestelijke zegeningen en verzegeld met de
heilige geest van de belofte. Zij worden op dat moment allemaal vrij-
gekocht, het is de vrijkoping van hun lichaam, dat onsterfelijkheid ont-
vangt!
Woord vandaag
‘In het schema zie ik staan, dat de gelovigen onder het evangelie van
de besnijdenis beschaamd kunnen staan bij Zijn komst.’
In 1 Johannes 2:28 lezen we het volgende:
En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wij, als Hij zal geopenbaard worden,
vrijmoedigheid hebben en voor Hem niet beschaamd staan bij Zijn komst.
Duidelijk is, dat er een voorwaarde is: ‘blijft in Hem’ en het gevolg van het
niet voldoen aan die voorwaarde is het geen vrijmoedigheid hebben en dus
beschaamd staat bij Zijn komst. Deze twee dingen (geen vrijmoedigheid en
beschaamd staan) lijken te wijzen op een mindere plaats in het koninkrijk,
een uitsluiting van de zegeningen die wel aan de anderen die in Hem bleven
gegeven zullen worden.
‘Hier zien we geen onvoorwaardelijke genade naar voren komen?’
Zo zou je het kunnen zeggen. Bij Paulus ligt het anders. Daar lezen we geen
voorwaarde. Alle leden van het lichaam van Christus delen in dezelfde
genade in Christus Jezus bij de komst van Hem voor Zijn lichaam!
Opmerkelijk
‘… wij willen echter opmerken, dat van de orthodoxe schrijvers,
bijna allen verwijzen naar of uitdrukkelijk wijzen op een toekomstig
gericht en een toekomstige toestand van straf.
Zeven (Barnabas, Hermas, de Sybillische orakels, Justinus de martelaar,
Relaties van Polycarpus’ martelaarschap, Theophilus en Irenaeus)
noemen dat het altijddurende of het eeuwige vuur van pijniging.
Maar, drie van hen dachten dat het zeker niet oneindig zou zijn, omdat
twee van hen geloofden dat de verdoemden vernietigd zouden worden.
De andere van die drie was ervan overtuigd, dat er herstel tot zegen zou
komen.
Wat de gedachte van de overige vier hierover was, kan hier niet vastge-
steld worden, omdat hun gebruik van het woord eeuwig geen criterium
kan zijn. Zoals hierboven vermeld van de eerste drie, vatten zij de woor-
den altijddurend en eeuwig zeker niet op als eindeloos.’
‘The ancient history of universalism’, blz. 67, door Hosea Ballou, 1829.