9 november 2017
‘Als mens weinig in te brengen.’
Je kon niet kiezen om zondaar te wor-
den. Adam en Eva waren gemaakt als
levende zielen, opdat zij de geestelijke
misleiding door de slang niet konden
pareren. Zo moest het gaan. Ontkomen
kon niet. Anders had de tegenstander
nooit de mens kunnen benaderen.
‘God verhardde Farao’s hart.’
En: God kan niet onrechtvaardig zijn.
Paulus gaat in op de veronderstelling
dat God onrechtvaardig zou zijn wan-
neer Hij tevoren bepaalde, dat Jakob
als jongste toch meer zou zijn dan E-
sau. Voordat zij goed of kwaad had-
den kunnen doen was door God al be-
paald hoe hun leven er uit zou zien.
‘God was daarin de Werkende?’
Omdat zowel Jakob als Esau een ze-
kere loopbaan moesten lopen, was
God het, die hun hun plaats toewees.
En zo is het gegaan. Dat gold later ook
voor de Farao. Door het leven van Ja-
kob, Esau én Farao verheerlijkte God
Zich als Degene, die alles bewerkt in o-
vereenstemming met de raad van Zijn
wil (Efeziërs 1:11).