Woord vandaag

‘Bijzonder, dat wij bij dat koninkrijk van de Zoon horen.

Dat geeft ons rijke, diepe zegen. We zijn met God verzoend door
de dood van Zijn geliefde Zoon. Er bestaat geen enkele belemme-
ring meer om tot God te kunnen naderen. Wij zeggen vol vertrouw-
en ‘Abba, Vader’ en weten ons geborgen in Zijn onmetelijke liefde.
Daarin schenkt Hij ons de rijkste beloften.

‘Geweldig, dat wij zo dicht bij het hart van God zijn.’

Nou en of. We hebben, als het goed is, net als de Kolossenzen de
genade van God in waarheid leren kennen. Dat is een belangrijk
punt, dat in Kolossenzen 1:7 genoemd wordt. Zij hadden die genade
van God in waarheid gehoord en erkend. Dat is heel wat. Wanneer
je je oor opent en hoort wat zoal gepredikt wordt, hoor je wel over
genade, maar meestal wordt dat vermengd met een vorm van wet.

‘Wetticisme is toch overal bijna?’

Men vervalt vroeg of laat tot een vorm van wetticisme. Soms in lich-
tere, en soms in zeer sterke mate. Zo vind je dat bijvoorbeeld terug
in allerlei soorten gereformeerd in Nederland. Geen genade wordt
meer gepredikt, maar wet. Men heeft het dan ook over wet en evan-
gelie
, alsof die twee moeiteloos naast elkaar kunnen bestaan.

Het is echter óf wet óf genade. Deze twee gaan niet samen.

Daarom is het zo opmerkelijk wat in Kolossenzen 1:7 staat.

Dat is het, en later kwamen daar toch de judaïsten die ook deze
gelovigen wisten om te turnen tot dat wat geen evangelie is. Nader-
hand moest de apostel immers schrijven, dat allen in Asia van hem
afgekeerd werden. Dat wijst op een activiteit van anderen, die de gelo-
vigen om wisten te turnen (te draaien). In elk geval wisten de Kolos-
senzen toen nog op de juiste weg te blijven…  

Woord vandaag

‘We hebben die bijzondere plaats van Hem gekregen.’

We zijn in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Dat is geen
aards koninkrijk. Als dat wel zo was, zou het nu ergens op aarde
te vinden zijn. Maar dat is het niet. Het karakter van onze tijd is,
dat de geheimenissen of verborgenheden bekendgemaakt zijn aan
de leden van het lichaam van Christus. Wij, u/jij en ik zijn leden van
dat lichaam. Het beheer van het geheimenis (Efeziërs 3:9) werd in
Paulus’ gevangenschap in Rome door hem bekendgemaakt.

‘Dit koninkrijk is dus nu alleen geestelijk?’

Dat kan niet anders. Het is nergens op aarde zichtbaar. Letterlijk
is een koninkrijk een gebied op aarde, dat geregeerd wordt door
een koning. Nu Kolossenzen 1:13,14 zegt, dat wij horen bij dat
van Gods Zoon, blijkt dat dit woord ‘koninkrijk’ wordt gebruikt
als aanduiding van een geestelijke regering. De Zoon regeert wel
over de gelovigen, maar dan boven, te midden van de hemelsen!

‘Dat moet wel, anders is het heel vreemd.’

We hebben geen rijk op aarde. Dat dacht de kerk wel, die door
toedoen van Constantijn de grote destijds een staatskerk werd.
De pausen organiseerden later zelfs de vreselijke kruistochten
om het gebied van de kerk op aarde uit te breiden. Dat was een
voorbijgaan aan de inhoud van de geheimenissen, die over de af-
gelopen 2000 jaar gaan.

‘Wanneer wordt dan iets zichtbaar van ons koninkrijk?’

Dat zal ná de bazuin van God zijn. Dan is het lichaam van Christus
voltallig boven, bij de Zoon. Nadat bij het erepodium (bema) het
loon is uitgedeeld en allerlei tussen broeders en zusters is wegge-
daan, rechtgelegd door Hem, gaan wij in onze hemelse bediening.
Dan wordt daar, bij de hemelsen, in het domein wat ons is toebe-
deeld, het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde merkbaar en voor
zover mogelijk, zichtbaar.

Woord vandaag

‘Die vrijkoping, is ook een fijn aspect.’

Ja die wordt in Kolossenzen 1 gezet in de sfeer van verzoening.
Omdat het in 1:13,14 draait om de Zoon van Zijn liefde. En de Zoon
ging door de dood heen tot verzoening van ons en heel de wereld.
Er lopen steeds twee lijnen: het bloed van Christus spreekt van wat
Hij deed en is bedoeld voor zondaren (dat wat wij deden), brengt
rechtvaardiging om niet en in Zijn bloed.

‘Daar heb je weer iets, dat opvalt.’

De andere lijn is, dat de Zoon door de dood heen ging. Dat spreekt
van wie Hij is. En het is verbonden met liefde, want Vader en Zoon
zijn innig verbonden met een onlosmakelijke band van liefde. Het
is bedoeld voor wie wij zijn/waren, namelijk vijanden. Zijn dood
brengt verzoening en levert een liefdesband op tussen Vader en
ons als zonen.

‘Ah ja nu zie ik het. In Kolossenzen 1 zien we de Zoon.’

En het vervolg tot en met vers 23 staat in het teken, de verbinding
met Vader door de Zoon van Zijn liefde. Dat stijgt uit boven zijn ti-
tels als de Gezalfde (Messias, Christus) en spreekt ook van hogere
waarden. Tot en met vers 23 lees je niet Christus, die titel komt
pas weer in vers 24 naar voren. Ook dankt de apostel de Vader in
vers 12. Daarna lezen we het plan van verzoening door de Zoon
van Zijn liefde
. Wij zijn dus van meet aan in Hem onlosmakelijk ver-

bonden met de Schepper, die ook onze Verzoener is!

Woord vandaag

‘We zijn buitengewoon gezegend.’

Dat blijkt uit de tekst in Kolossenzen 1. We zijn opgenomen in
het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Wij hebben daarin
ook de vrijkoping. Ook de vrijkoping (van alles wat ons maar
vast kon houden: de dood, de wet, de zonde, de wereld) is in
de Zoon van Zijn liefde. Dat is weer een hoger niveau dan de
vrijkoping die Israël heeft in het aardse koninkrijk van de Mes-
sias Jezus. Ook zij staan dan onder Zijn regering, Zijn shalom,
maar dat is een lagere orde dan waar Kolossenzen van spreekt.

‘Het is hoger niveau, velen beseffen dat niet.’

Men blijft vaak op het aardse niveau steken. Overigens wordt
meestal gesproken over verlossing en niet over vrijkoping. Dat
laatste is in de grondtekst meer dan alleen verlossing. Het hogere
is dan voor het lichaam van Christus, terwijl het aardse voor Israël
bestemd is. Dat is geen eigen bedachte voorrang, maar een door
Vader gegeven voorrecht in genade. In het kader van Efeziërs ko-
men we de vrijkoping ook tegen; het is door Zijn bloed, en wordt
daar kort aangeduid.

‘Het is ook die in Christus Jezus, toch?’

Dat staat in Romeinen 3:24, en wordt ook daar in verband ge-
bracht met Zijn bloed (3:25). De vrijkoping omvat heel wat, als
je Paulus’ brieven erop naslaat. Het is op basis van het kostbare
bloed van Christus, dat spreekt van het feit, dat Hij Zijn leven gaf
en diep leed en stierf voor ons, en voor allen. De vrijkoping is iets
dat wij in Hem hebben. Genade. Het is voor ons bewerkt door
Christus Jezus; God voert Zijn plan uit door de geliefde Zoon.

Woord vandaag

‘Bijzonder, wat we gisteren hebben gezien.’

Het verschil tussen de vergeving van het aardse koninkrijk in de
1000 jaar en het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde is, dat het
laatstgenoemde overeenstemt met de nieuwe schepping. Het
wijst meer naar de tijd van de nieuwe hemel en nieuwe aarde.
Daarin hebben de vergeving en de vrijkoping het hogere niveau,
dat van de liefde van God.

‘In feite is deze vergeving veel meer.’

Meer in lijn met de verzoening zoals die ook in Romeinen 5 naar
voren komt. Deze verzoening zal kenmerkend zijn voor de laat-
ste eon van de nieuwe aarde. Daarin zal de mensheid echt erva-
ren wat de regering van de Zoon van Zijn liefde inhoudt. We le-
zen ook, dat God te midden van de mensen woont (Openbaring
21:3), dat de tabernakel van God bij de mensen is, dat wijst naar
weggehaalde belemmeringen.

‘Ja, net als nu voor de gelovige, geen belemmering.’

Geestelijk gezien is er nu geen scheiding tussen God en mens.
De tempel is er niet meer in Jeruzalem. Alle barrieres zijn weg
sinds het grote werk van de Heer Jezus op Golgotha. Door de
opwekking van Hem uit de dood door Vader werd de recht-
vaardiging van de mensheid bezegeld. Door de dood van de
Zoon heen werden wij met God verzoend, en dat geldt ook de
wereld, wanneer we 2 Corinthiërs 5 en Romeinen 5 lezen.

‘De vergeving van Kolossenzen 1:14 is op dit niveau?’

Dat blijkt uit de verbinding met de Zoon van Zijn liefde. Er is
sprake van een zeer definitief laten gaan (letterlijk: vanaf-
laten
) van de zonden. Ze spelen geen rol meer. Dat komt ook

door het feit, dat de gelovige geestelijk voorbij de dood is,
want Golgotha bewerkte ook de dood van de oude mensheid
in de dood van de Zoon, en nu leeft de gelovige in Zijn leven
(Romeinen 5:10,11).