‘Vandaag kijken wij toch weer verder naar 1 Corinthiërs 15 hoop ik?’
Ja, het corrigeert ons denken als we daar dieper in spitten. Het ver-
sterkt ons geloof, omdat we meer zeker worden van wat de Heer
gaat doen met ons en uiteindelijk heel de mensheid. Paulus verwijst
in vers 45 naar Genesis 2:7. Daar staat meestal ten onrechte het
woord ‘wezen’ vertaald voor het Hebreeuwse nefesj, dat ‘ziel’ be-
tekent. Even los van allerlei gedachten die men heeft bij ‘ziel’. In
Genesis 2:7 wordt duidelijk, dat een mens een ziel is. Door de samen-
voeging van lichaam en levensadem van God werd de mens tot een
levende ziel. De Schrift spreekt bij gelegenheid ook van dode zielen.
‘Helder. De mens is geen levend wezen, maar een levende ziel.’
Dat spreekt 1 Corinthiërs 15:45 Genesis 2:7 na. De essentie van de
oude mens Adam is bloed, het bloed is de ziel. Het hebreeuwse woord
dam betekent bloed. Vandaar: Adam. En het geweldige is, dat hier in
deze brief wordt gezegd:
‘De laatste (niet: de tweede) Adam tot een levendmakende geest.’
Dat is een enorme uitspraak. We kunnen hieruit niet concluderen, dat
de Heer Jezus Christus in Zijn opstanding een geest is geworden. Hier
wordt het begrip ‘geest’ gebruikt om aan te geven, dat Hij zo’n over-
maat aan geest heeft, dat Hij in staat is levend te maken.
‘Hij is natuurlijk het Hoofd van de nieuwe mensheid.’
Zeker, al wordt dat in Efeziërs 2 duidelijk. Aan het begin van de oude
mensheid zien we Adam als levende ziel (bloed), een het begin van de
nieuwe mensheid zien we Christus Jezus als levendmakende geest.
Dit heeft een geweldige betekenis: niet alleen is Hij in staat de mens
weer te doen opstaan uit de doden, dat was al bij Lazarus, het doch-
tertje van Jaïrus en de jongeling van Naïn gebleken. Hier staat meer:
Hij is in staat levend te maken. Hij is zelf levendgemaakt (vers 22,23),
en vanaf dat moment gaat Hij iedereen levendmaken!