Woord vandaag

Zijn wij nu zó bevoorrecht, dat we inzicht hebben in Gods plan?’

Je bent inmiddels misschien zo gewend geraakt aan het écht
kunnen geloven van wat staat geschreven in de Schriften, dat je

het idee hebt nooit anders te hebben geweten. Maar het is in ons
leven ook anders geweest. We waren ooit in duisternis als het om
Gods plan met deze wereld, met Israël en met de gemeente, het
lichaam van Christus, gaat.
God heeft licht gegeven in ons duistere hart (2 Corinthiërs 4:1-6)
net zoals Hij het licht aandeed in de oude schepping die woest en
leeg en duister was geworden (Genesis 1:3).

‘Dat Hij dat deed he, je komt tot de conclusie, dat het uit Zijn liefde
geboren moest zijn.’

Ja toch? We hebben toch niets anders kunnen doen, dan die liefde
van Hem, waarvan wij hoorden in het evangelie van genade, beant-
woorden? En dat antwoord werkte Hij in ons hart! Ach, hoe lang-
er je de woorden van God in je laat werken, hoe meer je tot de slot-
som komt, dat Hij álles bewerkt in overeenstemming met de raad
van Zijn wil (Efeziërs 1:11). We hebben niets in te brengen. Het is
gewoon heel eenvoudig: genade van God. Van welke kant je het
ook bekijkt: Hij doet wat Hij zich had voorgenomen en de mens
deelt in de grote zegen en heerlijkheid van God, die uit dat voorne-
men, dat plan, naar voren komt.

‘Zoals de profeet het al zei: “Hij zal ál Zijn welbehagen doen”!’

Ja, Jesaja had dat ook gezien, al wist die ook niet hoe dat plan zich
verder zou ontwikkelen in deze tijd, waarin wij leven. Het is nu

het beheer van het geheimenis (verborgenheid, SV), het beheer
van de genade van God (Efeziërs 3:9,2). Dat wordt in de brief aan
de Efeziërs bekendgemaakt. Dat heeft Jesaja nooit kunnen vermoe-
den. In Jesaja staat wel, dat elke knie zich zal buigen en dat elke
tong zal belijden, dat Jahweh God is (Jesaja 45). Paulus laat in Fil-
ippenzen 2:9-11 zien, dat het gaat om alle schepselen, zowel die op
aarde leven als die in de hemelen zijn als die onder de aarde zijn.
En al die schepselen zullen dat van harte doen! 

Woord vandaag

‘Wat een verwachting hebben wij als lichaam van Christus toch!’

Ja, het is zo bijzonder. En wij kunnen er niet over uit. Voor sommigen
voert het te hoog of te ver. Maar we kunnen nooit te hoog of te groot van
Vader
 denken. Als Zijn zonen hebben wij toch in feite hetzelfde leven ont-
vangen als de
 Zoon zelf, hoewel wij nog niet zo’n heerlijkheid hebben ont-
vangen. Dat zullen
wij wel ontvangen, want wij hebben de geweldige belof-
te (en die was u mis
schien wat vergeten):

‘zoals wij het beeld van de aardse (van-aardbodem) dragen, zo zullen wij
ook het beeld van de hemelse dragen’ (1 Corinthiërs 15:49)

Voor het woord ‘hemelse’ staat hier letterlijk ‘op-hemels’, en dat is meer
dan alleen ‘hemels’. Het wijst op een grotere en hogere heerlijkheid. Nu is
het nog vernedering, aards, stervend. Straks is ons lichaam: verhoogd,
hemels, onsterfelijkheid.

‘Dat moet wel iets heel bijzonders zijn. Er wordt een lang hoofdstuk in de
eerste Korintebrief aan gewijd.’

We hebben geen flauw benul wat dat gaat worden. We kunnen proberen
er iets bij te denken aan de hand van wat de Schrift onthult. Dat is voor
ons genoeg. Er zit veel troost in. De Schrift is geen boek met alleen troost,
het is veel meer dan dat. De grote verwachting voor ons, de hemelingen,
Israël en de volkeren is heel fijn. Het gaat uiteindelijk om de God die de
verwachting aan ieder geeft! Het zal alles tot Zijn eer en verheerlijking zijn.
Geen ander boek zegt zoiets. En voor velen is de Schrift als geheel een ge-
sloten boek. Men kan er wel wat uit halen, zoals de 10 geboden als leefregel
en leren om te gaan met je naaste, maar dat is niet de kern waar het om
draait. Velen kennen de God van de Schriften niet echt. Evenmin weten
velen van wie Christus Jezus echt is.

‘God onthult zich in Zijn woord, en dat is heel veel, heb ik tot nu toe ontdekt!’

Dat is het. Als straks uiteindelijk God alles in allen is, zal voor eenieder
duidelijk zijn wie Hij is. Vooral leren wij dat door de brieven van de door
velen verlaten apostel. Men begrijpt de apostel van de natiën niet, om-
dat men liever alles van de Schrift op zichzelf wil toepassen en dat kan ab-
soluut niet. Anderen mijden hem en lezen liever de evangeliën of de andere
brieven. Zonder dat ze ontdekken dat in het evangelie van de verlaten apos-
tel de maximale breedte, lengte, hoogte en diepte van het geheimenis van
Christus bekend wordt gemaakt. Dat is echt allesomvattend. Een geweldige
boodschap van genade klinkt, dat is zonder voorwaarden. God wil niet ge-
hinderd worden door behulpzame menselijke handen. Alsof Hij het Zelf
niet kan. Het voorbeeld van Saulus is illustratief genoeg voor deze tijd
van genade. Hij was op weg in vijandschap tegen de gelovigen van die da-
 gen. Hij blies dreiging en moord tegen hen. Hij vervolgde Jezus actief.
En in die toestand kwam de Heer hem tegen en riep hem in weergaloze
genade en onmetelijke liefde! 

Woord vandaag

‘Wat een heerlijke verwachting kennen wij!’

Het ‘hoop doet leven’ is maar een hele zwakke uitspraak als
het gaat om onze bijzondere toekomst. Dat betekent niet, dat
wij met ons hoofd in de wolken lopen als zweverige mensen.
Het houdt juist in, dat wij in ons hart met een geweldige vreugde
leven, die niet dooft. Als wij de woorden van leven horen, die de
apostel van de natiën schrijft, dan leidt dat tot een steeds dieper
wordend verlangen naar de heerlijkheid, die God ons aanzegt in
Zijn heilige Schriften.

‘Je kunt het nauwelijks bevatten, we zijn bevoorrechte mensen.’

Daarom bidt de apostel de God van onze Heer Jezus Christus, de
Vader van de heerlijkheid, dat Hij ons een geest van wijsheid en

onthulling zou geven, in erkenning van Hem, opdat wij zien (met
de verlichte ogen van ons hart) wat de verwachting van Zijn roe-
ping is. Die roeping blijkt in Efeziërs een verwachting te geven te
midden van de hemelingen (Efeziërs 2:6,7). Een verwachting die
net zo zeker voor ons is, als de verwachting van heerlijkheid op
aarde voor Abraham was. Die verwachtte de stad met fundamen-
ten, wij verwachten boven met Hem de heerlijkheid van Zijn ge-
nade in Zijn mildheid te tonen aan hen die daar zijn.

‘Hij heeft het gezegd, en die belofte is net zo betrouwbaar als de 
beloften die aan Abraham, Isaäk en Jakob gegeven waren.’

Wij weten van die beloften, in Abraham en in zijn  Zaad zouden
alle geslachten van de aarde gezegend worden. Dat zal ook gaan

gebeuren in de komende eonen op aarde. Grote zegen, door de
Zoon van Gods liefde. In de 1000 jaren en vooral op de nieuwe
aarde. Grote heerlijkheid voor Israël en de volkeren.
De heerlijkheid, de grote zware vrucht en zegen van de Zoon in
de hemelen is weggelegd voor de gemeente die het lichaam van
Christus is. Een hemelse zegen en roeping die onvergelijkbaar
veel groter is dan die aan Israël geschonken is en zal worden.
Hoewel dezelfde woorden gebruikt worden: zoon, lotgenieting,
zegen, et cetera. Maar het heeft een veel grotere en veel meer om-
vattende reikwijdte en diepte dan de inhoud die er voor
Israël in
deze begrippen zit. Wat een rijkdom! 

Woord vandaag

‘Wel bijzonder, dat wij zo’n enorm uitzicht mogen koesteren
en weten dat Vader alles leidt.’

Ja, de Vader van de heerlijkheid is de God van onze Heer Jezus
Christus. Hij is het, die bepaald heeft dat wij nu in het lichaam van
Christus thuishoren en een machtige bediening gaan vervullen te
midden van de hemelingen. Nog nooit was zoiets bekendgemaakt.
Paulus mocht deze kostbare woorden door de geest van wijsheid
en onthulling opschrijven. Woorden, die trillen van vreugde over
zo’n plan, zo’n God, die liefde is en nooit zal laten varen wat Zijn
hand begon.

‘Mooi hoor, dat wij daarbij horen en zelfs zo’n belangrijke rol zul-
len spelen in Gods plan.’

En weet je? Het is alomvattend. De gemeente die Zijn lichaam is 
speelt de hoofdrol in dat grote plan, omdat deze gemeente zo nauw
met Christus verbonden is. Al het andere is van lagere orde. Niet
omdat die gemeente zo graag zelf de hoofdrol in Gods plan wil
spelen, maar omdat God die plaats aan deze uitgeroepenen heeft
gegeven. Israël heeft straks haar eigen plaats op aarde. Maar de
gemeente die het lichaam van Christus is, is geroepen tot het de
hoogste hoogte in het universum: de hemelen, waar de hemelse
machten en krachten zijn, die zich in vijandschap verzetten tegen
God en tegen Christus.

‘Uit op totale redding, verzoening en heerlijkheid zonder einde voor
al die hemelingen?’

Duizelingwekkend licht, dat zal het uiteindelijk zijn. Wij zullen door
Christus geleid alle duisternis doen verdwijnen. Eerst alle geestelijke

duisternis uit deze hemelingen verdrijven door bekendmaking van het
het evangelie van verzoening voor hen, de boodschap van Efeziërs en
Kolossenzen zal hen bevrijden van de volmacht van duisternis die over
hen heerste. Zij zullen ook eens in diepe aanbidding voor God en Zijn
Christus hun knieën gaan buigen en ook hun ’tong’ zal belijden dat Hij,
Jezus, Heer is, tot eer en heerlijkheid van God, de Vader! 

Woord vandaag

‘Ongelooflijk zeg, dat van gisteren, ik ben er nog ondersteboven
van. bij wijze van spreken.’

Ja, er wordt weleens de indruk gewekt dat een gelovige niet zou
mogen genieten. Nou, dat kunnen wij wel. Nou en of! Wij genieten

dagelijks van ons hemels lot(s)deel. Een roeping die wij nooit heb-
ben kunnen bedenken. Laten wij daarom meebidden met Efeziërs 1:17
dat wij allen (het hele lichaam van Christus) een geest van wijsheid
en onthulling in erkenning van Hem ontvangen van de Vader van de
heerlijkheid. Dit laatste blijft een bijzondere aanduiding. Voor zover
ik weet is dit de enige keer, dat God zo genoemd wordt. Je vindt ook
‘Vader van de lichten’, bijvoorbeeld. Maar niet wat in Efeziërs 1:17
staat: ‘de Vader van de heerlijkheid’.

‘Dat is dus een hele bijzondere uitdrukking?’

Als je ‘Vader’ ziet als degene die de heerlijkheid brengt, verwekt als
het ware, dan is dat opvallend. Omdat het hier gaat om het lichaam

van Christus. In verband met de hoogste geestelijke waarheden wordt
Hij zo genoemd. Deze waarheden staan in verband met het lichaam
van Christus. Natuurlijk komt alle heerlijkheid tot stand door het werk
van de Zoon van Zijn liefde. Maar als je Efeziërs leest, lijkt het erop,
dat juist de ekklesia die Zijn lichaam is, onlosmakelijk met Hem ver-
bonden is. En dat het lichaam als Zijn complement meewerkt in het grote
plan van onderschikking van allen aan de Zoon en daardoor aan God.
Dan blijkt misschien wel, dat de Vader alle heerlijkheid tot stand brengt
door middel van Zijn Zoon, samen met de zonen die bij het lichaam van
Christus horen.

‘We zijn, als dat zo is, ongelooflijk bevoorrecht. Waar hebben we dat
aan te danken?’

Niet aan iets dat wij zelf gedaan hebben. We hebben er niets aan toe-
of af kunnen doen. Het is te danken aan Gods keuze. Hij koos ons uit,
uit deze wereld om bij het lichaam van Christus te gaan horen. Dat was
al vóór de nederwerping van de wereld besloten (Efeziërs 1:4). Hij deed
het licht aan in ons hart. Zelfs het geloof is een genadegeschenk (Filip-
penzen 1:29). En de bestemming voor ons is een hemelse. Geen toe-
komst op aarde, dat ligt op de weg van Israël. Wij ontvingen een hemel-
se bediening en zouden ook daarnaar leven. Wandelen waardig aan de
roeping waarmee wij geroepen werden. God trekt ons uit de tegenwoor-
dige boze eon, naar Zijn wil. Niets kan verhinderen, dat wij straks ook
lijfelijk te midden van de hemelingen zullen zijn. Wat een uitzicht! Dat
doet je relativeren wat je vandaag op aarde overkomt.