‘Ook voor de tegenwerker waren Adam en Eva wonderlijk?’
Dat moet wel. Voor alle hemelingen was de mens volkomen nieuw.
Na de ingrijpende gebeurtenissen van de eerste eon en het grote
watergericht waarmee deze werd afgesloten, was het herstelwerk
door Aluiem* wonderlijk. De chaos, de duisternis, het verdween ge-
deeltelijk. God maakte de aarde voor zover nodig klaar om de mens
te formeren. Na de kennelijke strijd die om deze aarde en hemelen
gewoed had in de eerste eon. (* Alueim is meervoudsvorm voor
onderschikker in Hebreeuws, is altijd met ‘God’ vertaald)
‘Nu kwam de mens.’
God (Alueim) schiep de mens, manlijk en vrouwelijk. Dit was het
model, de vorm, waarin Christus Jezus zou komen. Wanneer we
de eerdere overwegingen niet vergeten zijn, weten we, dat de grote
Eerstgeborene van heel de schepping de Zoon van Zijn liefde is. Adam
betekent: Lijken op, gelijkenis. Hij werd geschapen, gemaakt, gefor-
meerd naar het voor-beeld van Christus. Letterlijk staat in Genesis
1:26,27 dat God hem in Zijn beeld schiep. En Zijn beeld is Christus.
‘Adam lijkt wel op God, op Christus?’
Wanneer we gehoord hebben, dat AL eigenlijk Onderschikker bete-
kent, wordt het voor ons al duidelijker. Adam lijkt op God in de zin
dat hij onderschikker moest zijn voor de schepselen. En later voor
zijn nakomelingen. De woorden uit Genesis 1:26-28 verwijzen in
feite profetsich naar Hem, die beloofd was aan Adam en Eva.
De mens bleek niet in staat te voldoen aan deze opdrachten.
Daarom moest de laatste Adam komen, die was wel in staat om
de opdracht van Genesis 1:26-28 te vervullen!