3 april 2019
‘Hoe ging dat verder?’
De Heer is in Jeruzalem en was op het
tempelterrein, het gebied rondom het
heiligdom. Daar ziet Hij de wisselaars,
Hij keert hun tafels om, met al het geld
dat erop lag. De eredienst, daar was zo-
veel bij gekomen. Ze hadden er een ro-
vershol van gemaakt. Daarbij nam de
Heer de woorden van Jesaja (56:7) en
Jeremia (7:11) in de mond. De dienst
aan God was tot winstgevende zaken
verworden. Dat vond de Heer vreselijk.
‘Ja dat kun je wel zeggen.’
Je kunt met de vinger wijzen, maar in
het christendom gebeurt hetzelfde. In
1 Timotheüs 6:5 zegt de apostel iets
van mensen, die het als wetmatig zien,
dat godsvrucht geld, winst (kapitaal)
moet opleveren. Deze conclusies laten
zien: ze zijn losgeraakt van de waarheid.
Precies zo was het in de dagen dat de
Heer op aarde te midden van Zijn volk
wandelde. Wezenlijk is niets veranderd.
‘Het zou een gebedshuis zijn.’
Zo was het door Jahweh bedoeld. In
de dagen van de Heer. Wat geestelijk
nodig was, deed de Heer letterlijk. Hij
genas (Mattheüs 21:14) kreupelen en
blinden. Het volk was geestelijk gezien
blind en liep mank (Jakob). Er was her-
stel nodig, en kinderen riepen terecht:
Hosanna, want de Redder, de Koning
(Zoon van David) was er! Men nam het
ze kwalijk, tekenend genoeg.