‘Opmerkelijk, dat wij naar Adams beeld zijn.’
Misschien voor sommigen zelfs schokkend, wanneer altijd gedacht is,
dat zij het zijn die God op aarde uitbeelden. Dan past de mens wel een
wat bescheidener opstelling. Vanaf Adam zijn wij met z’n allen ster-
vend en dus zondaren, doelmissers. We hebben de Heer heel hard no-
dig. Sterker nog: zonder Hem kunnen we niets.
‘Wanneer je dat beseft, weet je je heel klein.’
Laten we gerust zeggen: je bent niets zonder Hem. Van Vader zijn we
in alles afhankelijk. Zonder Vader kunnen we ons leven leven en mis-
schien wel 80 of 90 worden of nog ouder. Maar dan wordt alles snel
zinloos, als je er goed over nadenkt. Maar God is de God van de op-
standing. Hij de God van de levenden. Hij zal dan ook leven geven, uit-
eindelijk aan iedereen.
‘Ja, en ik wilde, dat meer mensen dat beseften.’
De bolwerken die opgeworpen worden tegen de kennis van God, die
zijn vaak zo sterk in mensen aanwezig, dat er geen doorkomen aan
lijkt. Tradities van mensen en van satan, daar liep de Heer heel hard
tegenaan. Daarom zei Hij bij gelegenheid tegen de schriftgeleerden
die weer eens met Hem discussieerden, dat hun vader de tegenwer-
ker, de door-elkaar-werper is.
‘Dat is wel erg duidelijk gezegd.’
Zeker. Zij meldden dat hun vader Abraham is, de vleselijke lijn. En
zij lasterden over de afkomst van de Heer. Zij waren, en dat zei de
Heer ook, blinde leiders. Aan de buitenkant witgewassen, maar van
binnen zat dood gebeente, lees maar na in Mattheüs 23.
Later werden zij tot de grootste zondaren van de mensheid doordat
zij de zondeloze Zoon overgaven om gekruisigd te worden.