21 januari 2020
‘De eeuwige straf bestaat niet?’
De uitdrukking wordt graag uit de be-
staande bijbelvertalingen geciteerd.
Ze staat in de vertalingen in Mattheüs
25:46 en men slaat er graag mee om
de oren. Bij nader inzien blijkt het ver-
band waar dat in staat, helemaal niet
te gaan over geloof. En juist dat wordt
door de voorvechters van deze vrese-
lijke leer gezien als voorwaarde.
‘Men zit er helemaal naast?’
Terwijl het in Mattheüs 25:31-46 gaat
om werken, hoe behandel je de broe-
ders van de Heer? Dát is het criterium
voor de eeuwige straf. Bovendien gaat
het om volkeren, zegt vers 32 van dit
gedeelte. De Heer zal ze richten, niet
op grond van geloof, maar op basis van
iets heel anders: hoe hebben zij Israël
behandeld? Dat is de enige maatstaf.
‘Dat is gewoon lezen.’
Je leest van volkeren die gericht wor-
den. Daarbij is straf niet correct; het
gaat om insnoeiing. Volkeren hebben
wel, geen of minder deel aan de heer-
lijkheid van de 1000 jaar. Het is geen
eeuwige zaak; aioon is niet eeuwig.
Die betekenis heeft het nooit.
‘Eeuwige straf’ baseren op Mattheüs
25:46 kan onmogelijk. God is de Red-
der van alle mensen, dat lees je wél.