‘Het is toch zo, dat Israël zich verheven voelde boven de natiën?’
Zij waren bedoeld om licht voor de natiën te zijn, dat licht van de
Thora en de profeten aan de natiën op goede wijze te onderwij-
zen. Maar zij hielden zich meestal zelf niet aan de Thora. Daarom
gingen zij in ballingschap en zijn dat nu grotendeels nog steeds.
In vers 11 worden echter de natiën aangesproken en wordt hen
gezegd wat hun geestelijke situatie was.
‘De vorige era – eens. Dat is toch in de tijd van Handelingen?’
Ja, en de tijd daarvoor. Israël was bedoeld als leider van de na-
tiën en dat zijn ze in feite bijna niet geweest. Ze waren het wel
voor wat betreft de verbonden en de beloften die ze hadden
ontvangen van Ieue, maar konden die positie niet waar maken.
Dus in het vlees werd hun bevoorrechte plaats zichtbaar door
de besnijdenis. Zij werden voorhuid genoemd. De Joden gebrui-
ken vandaag de dag de uitdrukking gojim voor de natiën. Zij
beschouwen de natiën als zondaars (Galaten 2:15).
‘De situatie van de natiën was eigenlijk hopeloos, tenzij zij
zelf tot de God van Israël wilden naderen.’
Dat werden de proselieten in de tijd toen de Heer op aarde was.
In het verleden kon zowel de Israëliet als de vreemdeling die on-
der hen woonde, naderen tot Ieue door een offer te brengen bij
de Tabernakel of de Tempel. Later, toen het judaïsme ontstaan
was, moesten degenen die wilden naderen nog meer gebruiken
in acht nemen. Zij waren in die era zegt vers 12, los van Christus,
vervreemd van het burgerschap van Israël en gasten van de ver-
bonden die bij de belofte behoren, geen verwachting hebbend
en zonder God in de wereld. Dat was hun situatie in het vlees.
Maar door de komst van de Heer Jezus op aarde en wat Hij deed,
was een enorme verandering tot stand gekomen!