geen wijnzuiper, geen
ruziezoeker, maar
inschikkelijk……
1 Timotheüs 3:3
De opziener zou ook wat de
wijn betreft, nuchter zijn.
Wijn drinken op zich is niets
op tegen, maar de opziener
zou matigheid betrachten in
dit aspect.
Een opziener kan niet iemand
zijn die ‘een kort lontje’ heeft.
Ruzie zou niet voorkomen; de
woorden ‘vrede’, ‘verzoening’
zijn hierbij treffend.
De opziener zou inschikkelijk
zijn; geen starre doordouwer
die de ander niet ziet staan. In
Filippenzen 4 wordt dit gezegd:
‘uw inschikkelijkheid zij alle
mensen bekend’.
De opziener kan ook hierin een
voorbeeld zijn. De ootmoed is
niet aangeboren; de gezindheid
van Christus Jezus zou vooral
de opziener sieren.