Woord vandaag

‘We hebben wel een bijzondere plaats en toekomst ontvangen,
niet op aarde met Israël.’

We zien met de apostel -die dat destijds deed en nu rust tot de dag
van de bazuin van God- uit naar de grote gebeurtenissen, die plaats

gaan vinden als de bazuin klinkt. Niet de bazuinen van Openbaring,
maar die van 1 Thessalonicenzen 4:13-18 en 1 Corinthiërs 15:50-54.
Dat is het moment voor het lichaam van Christus, dat in dit beheer
van het geheimenis uitgeroepen wordt. Een verborgen periode als
het om de eerdere Schriften van Tenach gaat. Maar onthuld door
de apostel van de natiën. Hij was begenadigd om de grote waarheden
voor deze tijd van genade bekend te maken, zoals die in Efeziërs staan.

‘Ja, we moeten nog kijken naar het derde aspect van het gebed in
Efeziërs 1:17-19.’

We zien daar staan:

…”wat de overstijgende grootte van Zijn kracht is voor ons die geloven
in overeenstemming met de werkzaamheid van de macht van Zijn sterk-
te, die werkzaam is in de Christus”…..

Dat wijst op het aspect van Efeze-geheimenis dat Christus aangaat. En
het houdt in, dat wij gezamenlijk met Hem levend gemaakt, opgewekt
en gezet zijn te midden van de hemelingen.
Dit wordt bekendgemaakt in Efeziërs 1:20-2:10, ook weer een kostbaar
gedeelte in deze algemene rondzendbrief.

We lezen in 1:20,21 over de machtige verhoging en hoge plaats van
Christus Jezus, zoals Hij die van God ontving. God wekte Hem op uit de
doden (dat gedenken wij elke dag!) en God zette Hem aan Zijn rechter
(hand) te midden van de hemelingen. Wat een evangelie!

‘Ja ik ben er weer stil van, als ik dat tot me door laat dringen.’

En deze hoge, hoogste plaats is:
…”boven iedere soevereiniteit en volmacht en kracht en heerschappij en

iedere naam die genoemd wordt, niet alleen in deze eon, maar ook in die
op het punt staat te komen.”

Dat betreft allereerst en vooral de hemelse. En daaronder dan vanzelfspre-
kend de aardse. Het gaat dan tevens om de hoge plaats die het lichaam van
Christus ook met Hem blijkt te hebben. Want het volgende vers vervolgt:

“En alles onderschikt Hij onder Zijn voeten en Hij geeft Hem als Hoofd
boven alles aan de uitgeroepen gemeente, die Zijn lichaam is

Dit is ongelooflijk. Want na alles wat al genoemd is aan regeringsvormen,
blijkt dat Hij boven alles als Hoofd aan de uitgeroepen gemeente, die Zijn
lichaam is, gegeven is! Dat houdt in, dat de positie van het lichaam van
Christus met Hem boven alle andere regeringsvormen is! Ons past ootmoe-
digheid als we daaraan denken en ons innerlijk daardoor verheugd wordt!

 

Woord vandaag

‘Een gedeelte dat heel verhelderend werkt, dat Efeziërs 2:11-22.’

Het is, zoals we nu aan het lezen zijn, een nadere uiteenzetting van het
tweede aspect dat in Efeziërs 1 genoemd wordt: 

“Wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotgenieting is te midden
van
de heiligen”

We hebben gezien, dat in Efeziërs 2:11-22 gaat van vlees naar geest, en
in de geest zijn alle natiën op gelijk niveau gekomen. In de nieuwe
mensheid is geen vijandschap meer. Er heerst vrede, want Hij, Christus
Jezus, ís onze vrede.
De situatie van de natiën was: los van Christus, vervreemd van het bur-
gerschap van Israël en gasten van de verbonden die bij de belofte beho-
ren, geen verwachting hebbend en zonder God in de wereld (Efeziërs 2:12).

‘En wat is de nieuwe situatie als gevolg van het werk van Christus?’

Dat lees je in Efeziërs 2:19: ..’jullie zijn niet langer gasten en tijdelijk ver-
blijvenden, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en gezinsleden
van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waar-
van de uiterste hoek(steen) Christus Jezus is….een woonplaats van God
in (de) geest’.

Dat ‘medeburgers van de heiligen’ betekent niét, dat de gelovigen uit de
heidenen deel hebben gekregen aan het burgerschap van Israël. Het is
een uitspraak over het gelijke niveau dat gelovigen uit de heidenen met
de gelovigen uit Israël hebben. Dat wordt verder toegelicht in het direct
volgende: ‘en gezinsleden van God’. Wij horen bij Gods familie. Er wordt
uitdrukkelijk niét gezegd, dat wij toegevoegd zijn aan Israël, maar wij
horen bij Gods gezin!

‘Tsja, je moet goed lezen en zonder voorgedachte.’

Het feit, dat de gelovigen uit de heidenen uitdrukkelijk niét toetreden tot
Israël of deel krijgen aan het burgerschap van Israël wordt verder beves-
tigd door de geweldige uitspraak in vers 18:

“…want door Hem hebben wij beiden in één geest toegang tot de Vader”.

Het gaat dus niet om toegang in de tempel in Jeruzalem tot Jahweh, want
dat had alleen de hogepriester één keer per jaar, op yom kippoer, de grote
verzoendag. Het gaat ook niet om de toegang in het vlees, maar in de geest.
En dat tot de Vader. Dat impliceert al dat het om Zijn kinderen, Zijn zonen
gaat.
Bovendien heeft de nieuwe situatie geen tijdelijk karakter meer (’tijdelijk
verblijvenden, vers 19), maar is blijvend-geestelijk. De gelovigen (waar-
binnen geen onderscheid meer is naar afkomst) vormen samen één groot
gebouw (beeldspraak), een heilige tempel in de Heer, namelijk:

‘Een woonplaats van God, in (de) geest’.

Dan is er geen tempel in Jeruzalem meer nodig, maar de gelovigen zélf zijn
samen de woonplaats van God in de geest!  

Woord vandaag

‘Het is wel een grote heerlijkheid voor ons als gemeenteleden.
Waar hebben we dat aan verdiend?’

Het is Zijn roeping, Zijn uitkiezen, Zijn werk, Zijn genade, Zijn plan,
we hebben niets te vertellen. Hij beschikte, dat Zijn geest in ons ging
werken en daarom gingen wij misschien Hem zoeken. Of Hij deed ons
oor open en wij gingen luisteren naar het woord van de waarheid, het
evangelie van onze redding. Dus wij hebben er zelf niets aan kunnen
doen. Hij heeft het alles volbracht voor ons. Het is een geweldige zaak,
dat wij nu de Efezebrief en Filippenzen en Kolossenzen kunnen ver-
staan. En voor velen was de Romeinenbrief al moeilijk genoeg.

‘Het is ongelooflijk. We kunnen ons steeds weer en meer verheugen
over Zijn roeping.’

De roeping is hoog, en in Efeziërs 2:11-22 is duidelijk gemaakt, dat het
lichaam van Christus één is en dat beide groepen, de gelovigen
 uit Israël
en uit de natiën, één zijn in Christus Jezus. Er bestaat niet
eens onder-
scheid meer in deze tijd. Allen in het lichaam zijn zonen
 van God, door
geloof, in Christus Jezus. Daarin is noch Jood noch Griek, noch man-

lijk noch vrouwelijk, noch slaaf noch vrije. Eenieder die in het lichaam
van Christus nog wel onderscheid wil maken, wijkt af van de boodschap
van o.a. Galaten 3:26-28.

‘In de nieuwe mensheid bestaan geen vleselijke verschillen meer.’

Dat is een waarheid, die voor velen onderbelicht is. Het is gewoon een
feit, dat de nieuwe mensheid gekarakteriseerd wordt door geest. Geen

vlees meer op de voorgrond, alles is daarin volledig onderschikkend
aan de geest van God en de geest van Christus. Om dit te verstaan, is on-
der andere de geest van wijsheid en onthulling nodig. Dat
geeft de Vader
van de heerlijkheid aan de gelovigen, erom bidden is no
dig. Vanwege de
overmaat van geest in de nieuwe mensheid is de Thora
 van het oude ver-
bond niet langer nodig voor de gelovigen die ooit als
 mens leefden onder
de Thora van Mozes. Daarop wijst de apostel in
Efeziërs 2:15 : ‘buiten wer-
king stellend de wet van geboden in inzettingen’.

Als je als gelovige dus tóch onder die wet en geboden en inzettingen gaat
leven, geef je dus Efeziërs 2:15 geen plaats in je leven en wijk je af, ster-
ker nog, ‘val je uit de genade’ (Galaten 5:4)! 

Woord vandaag

‘De brief aan de Efeziërs is wel heel erg belangrijk om de tijd
waarin wij  nu leven, goed te begrijpen.’

Zeker het tweede hoofdstuk, vers 11-22 is bijzonder van belang.
Dat goed begrijpen geeft de juiste kijk op deze tegenwoordige tijd.

Dat de apostelen van de besnijdenis niet bij het lichaam van Chris-
tus horen, is voor sommigen misschien wel schokkend, maar het is
toch niet anders. Petrus en de anderen horen bij de aardse lijn van
verlossing. De gemeente die het lichaam van Christus is, bij de he-
melse lijn van verlossing. De hemelse machten en krachten heb-
ben óók verlossing nodig! Daarom is onze positie -door genade- zo
hoog met Christus.

‘Wij hebben geen aardse toekomstverwachting, maar een hemelse.
Dat is eigenlijk heel wonderlijk.’

We zijn hoog geplaatst, met en in Hem. In de geest zijn de natiën
(de gelovigen daaruit) mede een woonplaats van God, zo eindigt

Efeziërs 2:11-22. Dat is ongekend in vroegere Schriften, zoals de
Tenach (OT) en de evangeliën. Daarin is het alles nog smal, gere-
kend helemaal vanuit Israël. Bij Paulus wordt het ineens veel bre-
der, breder kan niet. Het is het meest verstrekkende evangelie,
met dimensies die al het andere wat al onthuld was in de Schrift,
vér overtreffen. Het geheimenis van Christus omvat heel de schep-
ping. De aardse kant van dat geheimenis was al in Tenach en andere
Schriften bekendgemaakt.

‘En de hemelse kant van het geheimenis van  Christus door de
brieven van Paulus?’

Ja, in Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen komt dat naar voren.
Daarvoor was niet direct de hemelse toekomst van de ekklesia die

Zijn lichaam is, bekendgemaakt. Er waren wel aanwijzingen, zoals
de bazuin van God naar 1 Thessalonicenzen 4:13-18, het geheimenis
van onze verandering en andere facetten in 1 Corinthiërs 15:29-58.
Dat viel pas in het juiste perspectief nadat de hoogste onthullingen
in Efeziërs en Kolossenzen bekend waren geworden. Zodat we met
alle brieven van Paulus samen een complete onthulling hebben
over het geheimenis van Christus én de plaats van het lichaam van
Christus daarin!

 ‘Weet je, ik ben hier stil van. Wat een genade!’

Wat een heerlijkheid he. Dat is nu, wat de Vader van de heerlijkheid 
voor ons heeft weggelegd. Je kunt er niet over uit. Geweldig he. Hier
kun je heel de dag over nadenken. Dat lukt niet, maar het vervult je
hart met een stille vreugde over zo’n rijkdom aan genade. En je kunt
daar lang
 over nadenken en met je hart overdag zingen:
‘Uw genade is mij genoeg’.  

Woord vandaag

‘Fijn om ons wat te verdiepen in Efeziërs 2.’

We zijn bevoorrechte mensen. We kunnen het plan van God overzien
en Hij zal alles leiden in overeenstemming met de raad van Zijn wil.
We zien, dat in Efeziërs 2:11-22 het gaat van de oude situatie: ‘eens’ (2:11),
‘in die era’ (2:12) naar: ‘nu echter’ (2:13) en ‘niet langer…
maar zijn’ (2:19).
De apostel geeft dus duidelijke tijdsbepalingen in de tekst.

Het gaat om de situatie van de volkeren. Hij schrijft: ‘…jullie, de natiën in
(het) vlees…de besnijdenis, in (het) vlees, door handen gedaan’ (2:11).
Let op, dat twee keer gezegd wordt: ‘in vlees’. Dat was de oude situatie,
waardoor gelovigen die geroepen werden uit de volkeren een onderge-
schikte plaats hadden ten opzichte van Israël. Door het werk van Christus,
door het kruis, blijkt nu een einde te zijn gekomen aan die plaats van de
gelovigen uit de volkeren. We zijn nabij gebracht in het bloed van Christus.

‘Dat houdt in, dat de gelovigen vanaf deze onthulling in Efeziërs op gelijk
niveau met die uit Israël zijn gekomen?’

Precies. En die plaats is, zoals dit stukje in Efeziërs zegt: ‘in één geest’ (2:18)
en ‘in geest’ (2:22). Dit typeert het huidige beheer van het geheimenis. Het

is alles ‘in de geest’, geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Om de
geweldige geestelijke eenheid van de gelovigen in de nieuwe mensheid te
bewerkstelligen, moest eerst alle vijandschap tussen de twee groepen (uit
Israël en uit de volkeren) uit de weg geruimd worden. Dat gebeurde door
de kruisdood van de Heer Jezus Christus. Daardoor werd de vijandschap
gedood: ‘haalt de middenmuur van afscheiding neer (de vijandschap in Zijn
vlees)’ (2:14,15), en …’de vijandschap erin dodend’….(2:16).

Daardoor is er onderling vrede. Het woord ‘vrede’ komt in dit gedeelte vaak
voor (vers 14,15,17). Dit is het geval in de nieuwe mensheid (vers 15), die Hij
schept.

‘Maar wie uit Israël horen daar dan bij? Petrus en de andere apostelen van
de besnijdenis?’

Nee, Petrus en de andere apostelen van de besnijdenis horen niet bij de ek-
klesia die Zijn lichaam is. Petrus c.s. hadden een heel andere roeping. Zij

zijn bestemd voor het aardse koninkrijk van de hemelen, waar Petrus de
sleutels van had ontvangen. Die sleutel gebruikte hij op het wekenfeest in
Handelingen 2, waar 3000 tot bekering kwamen en geloofden in Jezus als
hun Messias. Zij zouden het koninkrijk op aarde binnengaan en hun be-
diening zou zijn, dat zij koningen en priesters zijn (1 Petrus 2:9,10). Door
de bediening van de twaalf ontstond de ekklesia die het koninkrijk van de
hemelen binnen zal gaan. Dat is de ekklesia waarvan de Heer Jezus tegen
Petrus in Mattheüs 16 zegt, dat de poorten van de hades die niet zullen
overweldigen. Dat is de ekklesia in Handelingen 5, met de noodlottige af-
loop voor Ananias en Saffira!