Want ik vrees dat wellicht, 
komend, ik jullie niet vind 
zoals ik wil en ik gevonden 
zou worden door jullie
    2 Korinthiërs 12:20a
Paulus wilde hen aantreffen 
als op God gerichte leden van
Christus’ lichaam. Zijn vrees 
was, dat bij velen in Korinthe 
het -helaas- anders was.
Titus zal, naast alle fijne zaken,
aan Paulus expliciet/impliciet 
het nodige verteld hebben. 
Het ‘geliefden’ klonk in 12:19. 
Paulus zag de Korinthiërs zo. 
De liefde van Christus drong 
hem, hij bad, smeekte steeds
voor hen. Zo schrijft hij, en hij 
spreekt zijn verdriet en zorg
over hen uit. Hij spreekt hen 
aan in de genade van God. 
De grondregels van de nieuwe 
schepping gelden ook voor de 
gelovigen daar. In de nieuwe 
schepping is geen plaats meer 
voor zonde, al wat afwijkt van 
God zal voorgoed verdwijnen.
Moge de vrucht van de geest 
groeien en bloeien in ons leven!
