‘Je hebt wel een belangrijk onderwerp aangeraakt in je stukje van gisteren. Elkaar vergeven is voor ongelovigen heel moeilijk, maar voor gelovigen blijkt genade schenken in de praktijk ook heel lastig te zijn.’
Ja, ik heb weleens gelezen en gehoord over familieruzies. Die werden dan geslachten lang volgehouden. Hele vetes werden het. Na zoveel jaren wist men eigenlijk niet eens meer waar het ooit mee begon. En dan ging het over christelijke families die elke zondag keurig in de kerk zaten. En echt geloofden.
‘Zou het in evangelische kringen beter gaan op dat punt?’
Ik vrees van niet. Ik denk dat ook in vrije kringen men familieruzies kent die zich jaren lang voortslepen. En dan praat je toch over achterdocht, jaloezie, nijd, afgunst, streverigheid en zo voorts, wat Paulus allemaal noemt in Galaten 5:19-21.
En het zou allemaal zo anders kunnen gaan, als men elkaar genade kon schenken, dat gaat verder dan vergeven. Bij vergeving kun je er nog op terugkomen, maar bij genade schenken is het ook vergeten. Wat er was, wat er tussen zat, is er niet meer.
‘Maar je herinnert je toch nog wel wat er gebeurd is?’
Ja, dat wel, maar het kan nooit meer tussen jou en de ander in staan als je de ander echt genade hebt geschonken. En we halen geen oude koeien meer uit de sloot.
Het geweldige is dat God ons dagelijks genade schenkt, en daar nooit meer mee ophoudt. Daarin God navolgen is wat Paulus ons zegt in onder andere Efeziërs 5:1.
12 januari 2010
‘Nou heb ik gisteren wel wat meer duidelijkheid gekregen. Deze kijk
op de dingen hoor je inderdaad niet zo vaak. Maar hoe zit het dan met die gedeeltes in Paulus’ brieven waar het om de levenswandel van de gelovige gaat?’
Wat je vaak ziet gebeuren, is dat men deze opmerkingen van de apostel gaat gebruiken als een nieuw soort wet. Het wordt dan opgelegd. Zo van: als gelovige moet je elkaar vergeven (genade schenken). Het wettische zit dan in het woordje ‘moet’. Paulus spreekt zo niet, althans niet in het Grieks. In de modernere verta-lingen (vooral NBV) wordt dit woord ‘moeten’ vaker gebruikt dan in oudere ver-talingen, en dat is onterecht. Paulus legt ons niet de wet op. Hij legt geen richtlijnen op de gelovige, opdat die dat en dat zou moeten doen. Paulus wist haarfijn uit eigen ervaringen onder de wet (oude verbond), dat het zo niet werkt.
‘Maar, hoe werkt het dan wel?’
Als het evangelie van genade echt tot je doordringt, ga je beetje bij beetje begrijpen, dat God je genade schonk voor alles wat je deed voordat je tot geloof kwam.
Het merkwaardige is, dat een gelovige daar misschien minder moeite mee heeft dan óók te geloven, dat God je net zo genade schenkt voor de dingen, die je als gelovige fout doet! En dat werkt ongeveer ook zo in onze houding naar anderen toe, die tot geloof komen. We zeggen dan eenvoudig –en zo is het ook- dat God álles van het oude leven vergeven heeft, dat Hij daarvoor genade schenkt. Maar we hebben vervolgens veel meer moeite met de dingen die een gelovige nu nog verkeerd doet. En we vinden het problematisch om die andere gelovigen genade te schenken. Nogmaals: het is geen moeten! Maar het geeft je van binnen wel de ruimte naar de ander om met elkaar verder op te trekken, tot de bazuin van God klinkt. En als je beseft wie je bent in Gods licht, en hoeveel genade Hij je schenkt (en al geschonken heeft), dan heb je al veel minder moeite om die ander dat te doen!
Daarom spreekt Paulus er zo over in Efeziërs 4:30-32.
11 januari 2010
‘Mooi einde gisteren. Mooi. Maar ik heb nog geen antwoord op mijn vraag, of er van een gelovige onder de genade iets meer verwacht mag worden.’
Daar kan ik eigenlijk heel kort over zijn. Het antwoord is nee. God verwacht niet iets van ons als Hij ons gered heeft. Wat Paulus duidelijk maakt, is dat God zowel het willen als het werken in ons werkt, overeenkomstig Zijn welbehagen.
‘Dus ik ga zitten wachten tot God dat gaat doen in mij?’
Nou, nee. Dat hoor je mij niet zeggen. De vraag die je stelde, is terecht en logisch. In veel christelijke kringen wordt wel gezegd, dat God iets van je verwacht. Vervolgens worden er allerlei dingen beweerd. Dat je als christen of als gelovige toch wel dit of dat moet doen omdat God dat (eigenlijk) van je verwacht. Het komt er dan soms op neer, dat men graag wil dat de gelovige zich gaat inzetten voor een bepaalde organisatie. En dat het bestuur of de leiding dan wel zal bepalen wat dat is in het specifieke individuele leven van die of die.
Dat is, als je het mij vraagt, de wereld op zijn kop.
Van de gelovige wordt niets verwacht. Wat je wel ziet bij gelovigen, is dat zij honger hebben naar het woord van God. Dat beluisteren, bestuderen, er mee bezig zijn.
Wat dan gaat groeien, is dat die gelovige het van God gaat verwachten. Alle kracht van Hem verwacht. En dat heeft weer tot resultaat, dat de gelovige zich wil gaan inzetten in het werk van de Heer. Wat dat ook maar is. Dat bepaalt de Heer wel, want die is heel goed in staat als Hoofd, om de leden van Zijn lichaam te sturen en te gebruiken in Zijn dienst!
10 januari 2009
‘Tsjonge tsjonge zeg. Ik vroeg gisteren aan jou, dat er van een gelovige toch wel iets meer verwacht mag worden. En waar kom jij uit?
Bij Romeinen 5:20!’ Ja, en wat is daar mis mee? ‘Nou, het lijkt net of Paulus het zondigen aanmoedigt. Want als je meer zondigt, is de genade van God toch groter.’
Juist!! Dat laatste heb je heel goed begrepen. Maar Paulus moedigt daarmee het zondigen niet aan. ‘Ja en als ik dat toch ga doen, wat gebeurt er dan? Als ik nou maar meer ga zondigen, wat gebeurt er dan?’ Ik denk, dat jij je daar helemaal niet lekker bij gaat voelen. ‘Hoe komt dat dan? Is God dan boos op mij, omdat ik meer ben gaan zondigen?’ Nee. ‘Nee?’ Ja je hebt het goed gehoord. God houdt dan nog net zoveel van je als daarvoor. ‘Nou daar begrijp ik helemaal niets van.’ Tsja, ik eigenlijk ook niet. Die onvoorwaardelijke, belangeloze liefde van God is door ons mensen eigenlijk niet te vatten. Kijk, iemand heeft eens heel raak gezegd: ‘Genade is Gods liefde in actie’. Ik denk dat je, als je iets van Gods genade gaat begrijpen, je helemaal niet meer de weg van de zonde in wil slaan. Want God houdt van je en heeft daarom Zijn eigen zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven. Dát is Gods liefde! Hij gaf het dierbaarste wat Hij had voor jou over.
Hij heeft al jouw zonden gedragen. Hij is voor jou en de hele wereld gekruisigd.
En ben je er toch weer ingetuind? Heb je gezondigd? Dan is Zijn genade groter.
En is Zijn liefde nog net zo groot voor jou en voor mij.
En dat vind ik goed nieuws! Dat is evangelie!
9 januari 2010
‘He ik heb nagedacht over jouw antwoord van gisteren. Je zei, dat Jezus omging met zondaren. Dat waren dus in feite ongelovigen. Maar het is toch zo, dat je, als je eenmaal een gelovige bent, er toch wel iets van je verwacht mag worden?’ Ja, de Heer Jezus ging om met hoeren en tollenaars en dat werd hem verweten, men zei ook dat hij een wijnzuiper was. Het feit is toch wel, dat Hij kwam te midden van Zijn eigen volk (Mattheüs 15:24). Dat volk had de Torah, de verbonden, het priesterschap, het zoonschap en zo voorts. Het hele punt was, dat zij vaak niet leefden overeenkomstig de Torah. Daarom werden zij ook ‘zondaren’ genoemd en ‘verloren schapen’. Maar daar kwam Hij juist voor! Hij zocht ze juist op! Johannes schrijft toch, dat de wet door Mozes gegeven is, en dat de genade en de waarheid door Jezus Christus zijn geworden (Johannes 1:18)?
Dus toen Hij kwam, gebeurde er iets. Gods genade werd door Zijn bediening meer zichtbaar. Later stelt Paulus vast, dat de wet erbij ingekomen is, opdat de overtreding zou toenemen (Romeinen 5:20). De grote onderwijzing hierbij is, dat de wet, die op het volk gelegd werd, de situatie voor de mens niet verbeterde!
Het werd alleen maar erger. De zonde bleek ook overtreding te zijn!
Want met de Torah is niets mis, die is heilig, rechtvaardig en goed.
De Torah is geestelijk, schrijft Paulus in Romeinen 7:12-14.
Waar het mis is, is bij de zonde in de mens.
Die mens bleek niet in staat de Torah te doen, hij is zwak door de zonde in het vlees.
Christus is het einddoel van de Torah, tot gerechtigheid voor ieder, die gelooft.
Paulus schrijft verder in Romeinen 5:20: ‘waar de zonde toeneemt, daar is de genade veel meer overvloedig’.
Dus: hoeveel zonden de mens ook doet, Gods genade blijkt groter te zijn!