Woord vandaag

‘Opmerkelijk stukje, dat Efeziërs 2:11-22. Wordt anders uitgelegd.’

Vaak wordt het zo uitgelegd, dat de gelovigen uit de natiën nu tot Israël
genaderd zijn, door het bloed van Christus. Uiteindelijk moeten zij in die
uitleg met Israël onder het nieuwe verbond komen, wat dan weer bewe-
zen wordt met 2 Corinthiërs 3 en mogelijk 1 Corinthiërs 11. Dan zou het
-in die uitleg- gaan om
dingen, die allang in Tenach bekend waren.
Maar, in Efeziërs 2:11-22 draait het om iets anders.

‘Je moet Efeziërs 2:11-22 in het verband lezen?’

Precies. Men staart zich blind op het gezamenlijk burgers van de heiligen
en beweert dan, dat het om niet meer gaat dan bij Israël gaan horen
onder het nieuwe verbond met een aardse toekomst. Daarmee verdwijnt
de unieke plaats van het lichaam van Christus en wordt nog met het vlees
gerekend. Het punt is echter, dat het gaat om iets nieuws. Er wordt ge-
sproken over een nieuwe mensheid (2:15):

opdat Hij de twee in Zichzelf tot één nieuwe mensheid zal scheppen….

Een nieuwe schepping, een nieuwe mensheid! Die is er pas ná het kruis,
want daardoor werd de vijandschap gedood. En de twee wijst naar twee
groepen, gelovigen uit Israël en uit de natiën.

‘Het begint me langzaamaan duidelijk te worden.’

In het lichaam van Christus is de nieuwe mensheid zichtbaar. Dat is een
geestelijk gegeven. Het is in de geest, in één geest. Niet langer in het
vlees. Nu al hebben alle gelovigen vrije toegang tot de Vader. Dat is het
gevolg van het:

thans echter, in Christus Jezus, zijn jullie, die eens veraf
waren, nabij gekomen in het bloed van Christus
(2:13).

Nabij gekomen, tot wat of wie?
Tot de Vader! Niet Israël, maar de Vader!
 
Dat beide groepen één zijn geworden en dat de onderlinge vijandschap
weg is, gedood is, is heel fijn, maar ondergeschikt aan het vrije toegang
tot de Vader hebben, in één geest!

‘Fantastisch! Geweldig!’

Zeker, eerst was de plaats in het vlees van de natiën los van Christus en
zonder God in de wereld en nu zijn zij (de gelovigen) in Christus Jezus en
hebben zij door Hem toegang tot de Vader, in één geest. Dat is onafhan-
kelijk van tijd, volk of plaats. Heerlijk. Zij worden allemaal samengevoed
en 
samengebouwd tot een woonplaats van God, in de geest!

Woord vandaag

‘Wat was de plaats van de natiën voor Efeziërs geschreven werd?’

Hun plaats –en dat was van groot belang voor de gelovigen uit de
natiën- was er een die ondergeschikt was aan Israël. Vandaar dat de
apostel Paulus in Romeinen schrijft: ‘…eerst de Jood, en ook de Griek’
(Romeinen 1:16). Maar dat was dus nog in die era waar Efeziërs 2:11
van spreekt. Zo was het sinds de roeping van Israël tot licht voor de
natiën (bijvoorbeeld Jesaja 49:6). In Handelingen lezen wij over de
koninkrijksboodschap tot Israël, die zij (opnieuw) afwezen. En dat leid-
de tot een tijdelijk ander spoor voor het uitverkoren volk.

‘Efeziërs 2:11-22 spreekt van een andere plaats voor de natiën?’

Ja, en dus ook voor de gelovigen uit de natiën. Zij waren daarvoor in
het uitgeroepen lichaam ondergeschikt aan de gelovigen uit Israël.
Dat hing samen met het feit, dat de toekomstige hemelse bestemming
van het lichaam nog niet bekend was gemaakt. Alles leek zich voor het
lichaam nog op aarde te zullen afspelen in de toekomst, ondanks de
onthullingen in 1 Thessalonicenzen 4 en 1 Corinthiërs 15.

‘In Christus Jezus is het alles anders?’

We lezen Efeziërs. Daarin lezen wij in 2:6,7 de hemelse toekomst en
roeping en dienstbetoon van de gemeente. Ook in 1:3, 20 klonk het al:

te midden van de hemelingen
 (of: onder de hemelse
machten).

Nu dat bekendgemaakt is en in 2:6,7 ook de plaats en roeping voor de
komende eonen (tijdperken) duidelijk is geworden, ontvangt de apostel
het van Vader, om de gewijzigde plaats in het lichaam van Christus van
de gelovigen uit de natiën te laten zien. En waarin zij in Gods plan voorop
lopen.

‘Boeiend. Ga door.’

In 2:11 staat twee keer:  in het vlees.  Het betrof de plaats van de natiën
in het vlees. Daarin waren zij ondergeschikt aan Israël. Het stukje 2:11-22
eindigt met: in één/de geest (2:18,22). Door het kruis en in Christus Jezus
blijkt, dat de gelovigen uit de natiën een plaats hebben op gelijke hoogte
en tezamen met de gelovigen uit Israël. In de geest valt het onderscheid weg!

Woord vandaag

‘Hoe zit het met de kijk op de gemeente, die Zijn lichaam is?’

Die wordt geroepen in genade, door de vrijkoping in Christus Jezus.
Hoe het zit met redding van de Jood en de heiden, daar zegt Romei-
nen veel over. In Paulus’ brieven zit een opbouw als het gaat om de
geestelijke positie van dat lichaam van Christus. Vanuit Tenach was
duidelijk, dat Israël gesteld was tot licht voor de natiën.

‘Dat was nog steeds zo in de evangeliën en Handelingen?’

Ja en Paulus gaat –als enige- spreken over het lichaam van Christus.
De andere apostelen –die van en voor de Besnijdenis- spreken nooit
over de uitgeroepen gemeente die het lichaam van Christus is.
Paulus schrijft voor het eerst echt over dat lichaam in 1 Corinthiërs,
waar ook voor het eerst het woord van het kruis klinkt.

‘Opmerkelijk weer, dat verband met het woord van het kruis.’

Dat blijkt beslissend als het gaat om de positie van zowel Israël als
de gemeente. Het punt is dat in Efeziërs de uitkiezing, roeping en
toekomst van het lichaam van Christus bekendgemaakt wordt. En
omdat dat lichaam zo belangrijk is in Gods plan, moet ook duidelijk
worden wat de plaats van Israël en wat de plaats van de uitgeroe-
pen gemeente is, vandaag.

‘Beide zijn toch uniek?’

Zo is hun plaats en positie in Gods plan van redding. Uniek. Zowel
Israël als de uitgeroepen gemeente hebben allebei een bijzondere
plaats in Gods plan van eonen (tijdperken). In Efeziërs 2:11-22 maakt
de apostel –door God geleid- duidelijk wat de plaats van de natiën
in het vlees was, in die era. Dat was de tijd vóór het bekend worden
van de boodschap van Efeziërs. En wat de opmerkelijk plaats nu, in
deze tijd, van die natiën in de nieuwe mensheid is. 

Woord vandaag

‘Ja Petrus was niet correct, Paulus corrigeerde hem.’

Het is heel tekenend voor de Galatenbrief. Hoe Petrus in de praktijk
handelde
, daar zat een geestelijke waarheid achter. De Heer had hem

laten zien in Handelingen 10, dat hij naar de proseliet Cornelius kon gaan
en hem kon vertellen over Jezus, die tot Heer en Christus gesteld was.
Daarvoor was nodig, dat de Heer hem liet zien, dat alle dieren eetbaar
zijn, en dat God bepaalt dat hij alles kon eten.

‘Er was hem wat meer over de genade van God bekendgemaakt.’

En daarom kon hij aan tafel aanschuiven bij de heidenen. Zonder enig
gewetensbezwaar. Toen de wettischen van Jakobus (die zelf een enorm
ijveraar voor de Thora was, Handelingen 21:20) kwamen, trok Petrus
zich uit vrees voor hen terug. Dat was toen al de grote invloed van de
fanatieke wettischen binnen de Messias belijdende Israëlieten en chris-
tenen. Ze komen dan direct met de kasjroet, de bepalingen omtrent
wat wel en niet kosjer is. Dat krijg je onder de Thora ook.

‘Paulus wees Petrus daarom terecht.’

Petrus was bedoeld als leider van de 12 apostelen van de besnijde-
nis. Dus wat hij toen deed zou grote invloed hebben. Daarom wees
Paulus hem op zijn inconsequente gedrag. En daarachter zat de in-
vloed van de voorvechters van de Thora. Dat is het onderwerp van
Galaten: genade of de wet in de praktijk. Paulus houdt het op genade
van God, vanzelfsprekend. Dat voorbeeld volgen wij, want hij volgde
Christus!

Woord vandaag

‘Het wordt weer een stukje duidelijker voor me, genade in praktijk.’

Paulus noemt als een punt het je letterlijk laten besnijden. Voorvechters
daarvan, gelovig en beïnvloed door de judaïsten, zeiden dat zelfs. Maar
ook al zal dat nauwelijks nog onder gelovigen gehoord worden, dan nog
geldt hetzelfde principe. Wanneer je je bewust gaat houden aan de wet,
je erop gaat richten als leefregels, dan stel je je eronder en doe net alsof
je ook letterlijk besneden bent. Je probeert de wet te houden. Je zegt
daarmee in je gedrag, dat je Christus voor je praktijk niet nodig hebt.

‘En dat is waar het in Galaten om draait.’

Exact, want de apostel schrijft niet zomaar een hele brief om alleen te
laten zien, dat de rechtvaardiging om niet is. Dat kan hij in één hoofdstuk
doen. Maar hij laat zes hoofdstukken lang zien hoe het zit met de wet en
de genade, en dan vooral in de praktijk. Daar is hij van meet af aan mee
bezig. Niet voor niets spreekt hij uitdrukkelijk over zijn confrontatie met
Petrus, die is heel illustratief. Hij was Jood, at met de heidenen op niet-
Joodse manier.

‘En toen de wettischen van Jakobus kwamen, trok hij zich terug?’

Ja en dat was schijnheilig. Daarom wijst Paulus hem terecht in het bijzijn
van de anderen en zegt tegen hem:

indien jij, die een Jood bent, als de natiën leeft, en zeker niet als Jood,
hoe kan jij de natiën noodzaken als Jood te leven?….

Dus zelfs een Petrus was al zo ver gekomen, dat hij als de natiën leefde,
met hen at. Toen de wettischen kwamen was de vrijheid voorbij en hij
trok zich terug en trok anderen daarin mee. Hoe onzinnig is het dan, dat
gelovigen uit de natiën vandaag onder de wet gaan leven, terwijl zij die
wet nooit opgelegd hadden gekregen! Niet toen zij ongelovig waren.
En
nu, nu zij wel geloven, gaan zij vervolgens onder de wet leven waar zij

nooit onder gesteld waren. Zij hebben als gelovigen niet de wet, maar
Christus Jezus nodig!