Woord vandaag

‘He dat van gisteren was wel goed. Het werd me duidelijk. Ook dat
het gedeelte van Efeziërs 2:11-22 begint met vlees en eindigt met
geest. Dat was me nog niet eerder zo opgevallen.’

Het gaat om de situatie van de natiën (gojim) in het vlees ten opzichte
van Israël. Zij waren veraf, en Israël was dichtbij. Dat was in het vlees.
Want Israël kon tot Jahweh naderen, kon dichtbij komen, omdat de
tabernakel te midden van Israël was en later de tempel in Jeruzalem
stond. In het heilige der heiligen was de aanwezigheid van Jahweh.
Daar mocht de hogepriester een keer per jaar komen op grote verzoendag.

‘Dus als de natiën dicht bij Jahweh wilden komen moesten ze naar Jeruzalem
afreizen om daar -toch nog op afstand- dichter bij Jahweh te komen.’

Zo was dat. Nu legt Paulus uit, dat die situatie gewijzigd is door het kruis.
De natiën waren in het vlees veraf, en Israël was in het vlees dichtbij. Nu zijn
de gojim in het bloed van Christus nabij gekomen. We moeten echter iets dat
er ook staat, niet missen. Iets dat bijzonder van belang is in dit stukje.

‘Wat is dat dan?’

Er staat bij: in Christus Jezus! Dat is hier zo enorm van belang. In Hem, dan
is het geestelijk. In Hem, die onze vrede is, zijn beide groepen (gelovigen uit
Israël en uit de gojim) één en is er dus geen sprake meer van vijandschap.
Die vijandschap in Zijn vlees kwam tot uiting in het besneden zijn van Jezus.
Vandaar dat Paulus in vers 11 spreekt over besnijdenis en voorhuid. Dat geldt
in het vlees. Maar in de geest, in Christus Jezus, speelt dat totaal geen rol meer!

‘Daarmee is dus besneden zijn geen voorrecht meer. Geen betekenis meer.’

En daarmee verbonden het zich houden aan de Thora en alle gebodjes en
verbodjes van het Judaïsme (mondelinge Thora). Dat heeft geen betekenis
meer. In de geest hebben de natiën dezelfde positie als Israël, als het om
gelovigen gaat. Israël heeft in deze tijd van genade geen plaats boven de andere
volkeren. Straks, als de tijd van genade voorbij is, wel weer. Dan zal blijken dat
zij het van oudsher uitverkoren volk zijn.

Woord vandaag

‘Die vijandschap in Zijn vlees, wat was dat eigenlijk?’

Dat was de besnijdenis die Hij op de achtste dag had ondergaan.
De besnijdenis van Jezus maakte Hem definitief lid van het Joodse
volk. Dat bracht de verplichting mee voor Hem, dat Hij de gehele
Thora moest naleven. Volgens het Judaïsme van Zijn dagen zat
daar nog veel meer aan vast. Een heleboel extra verbodjes, gebod-
jes etcetera.


‘Maar wat veroorzaakte dan de vijandschap waar Paulus over schrijft?

De besnijdenis was voor de Joden een embleem van voorrecht gewor-
den. Zij beroemden zich daarop en voelden zich onder andere daar-
door ver verheven boven de gojim. Zij hadden immers de Thora en
waren door Jahweh gesteld tot licht voor de gojim, die in duisternis
waren, zonder het licht van de Thora.

‘Bovendien waren zij het uitverkoren volk!’

Precies. Zij voelden zich beter dan de heidenen. En dat leidde tot
uitsluiting van de heidenen van de voorhof van de Joden, onder
andere. De vijandschap zat dus in de vleselijke
afstamming. In dit
gedeelte zit een enorme overgang, namelijk die van vlees naar
geest, zie Efeziërs 2 vers 11 en vers 22!

Boeiend gesprek

Op zaterdagochtend 29 januari 2011 vond een uiterst boeiende
ontmoeting plaats voor Andries radio van de EO. Ruim 40 minuten
lang spraken Wim Hoogendijk en dr. Jan Hoek met elkaar naar
aanleiding van het boek ‘Het ene doel van God’ van Jan Bonda.
Klik hier en u kunt dit gesprek aanklikken op de site van de EO.

Woord vandaag

‘De toegang tot God lijkt mij het meest wezenlijke voor de mens.’

En dat is het voor God zelf ook. Hij onderwijst in Zijn woord in talloze
typen en beelden hoe de mens vrije toegang tot Hem zelf heeft. Dat kon
pas écht zo zijn, toen Zijn eigen zoon stierf op Golgotha en het gezegd
had: ‘het is volbracht‘. Toen was het werk gedaan en blies Hij de laatste
adem uit en gaf zijn geest terug aan God.

‘Er gebeurde heel wat; een aardbeving, duisternis was er geweest.’

Het meest veelbetekenend was de voorhang die van boven naar beneden
scheurde; dat is: de weg naar het heilige der heiligen is niet langer afge-
sloten. Niet langer hoefde de hogepriester één keer per jaar binnen te gaan
met het bloed van een van de twee bokken, maar lag de weg vrij!

‘De weg werd door de zoon vrijgemaakt!’

Precies. Maar de apostel maakt duidelijk, dat die weg niet letterlijk is, maar
geestelijk. Geestelijk gezien is de weg vrij! Een mens hoeft niet naar Jeruzalem
om daar God te ontmoeten bij de klaagmuur of iets dergelijks. Wij hebben door
Zijn geloof de vrije toegang in het binnenste hemelse heiligdom, waar de Vader
is. Die toegang tot de tempel (van Herodes) was problematisch geworden. Joden
mochten dichter naderen dan de heidenen, de gojim.

‘Er was daar sprake van een muur waar de gojim niet voorbij mochten?’

Het was wat Paulus als voorbeeld gebruikt in Efeziërs 2:14. Hij noemt die muur
de middenmuur (Grieks: mesotoichos) van de (stenen) omheining. Die is door
de dood van Christus ontbonden, losgemaakt, neergehaald. Paulus gebruikt die
speciale uitdrukking als beeld (want toen hij dat schreef stond die middenmuur
er nog!) voor het wegdoen van de vijandschap in Zijn vlees!

‘De vijandschap in Zijn vlees. Wat is dat? Hoe was dat zichtbaar dan?’

Daarover morgen meer!

Woord vandaag

‘He dat was goed gisteren, een hart onder de riem voor mensen die
kinderen hebben die niet in het geloof verder zijn gegaan.’

We zijn voorzichtig daarmee, want je kunt nooit in het hart kijken, de
Heer ziet het hart aan. Wij niet. Wij kunnen alleen tegen de buitenkant
van iemand aankijken. Daarom kun je bidden voor die kinderen van
wie je weet dat ze ‘een andere weg’ gaan. En voor de ouders van die kin-
deren. Die liggen er weleens wakker van, misschien, en worstelen met
allerlei vragen.

‘Of zij fouten hebben gemaakt in de opvoeding en zo?’

Dat doen alle opvoeders. Zij maken fouten. Maar het is wel belangrijk de
lijntjes naar die kinderen open te houden. Er is wat dat betreft helaas al
zoveel schade aangericht. Kinderen die ouders niet meer willen zien,
soms tientallen jaren lang, of zelfs nooit meer. Dat is vreselijk voor die
ouders én voor die kinderen. God weet, hoeveel verdriet daarin is.

‘Het zijn moeilijke dingen, ouders-kinderen en vice versa.’

Er gaat vaak veel mis in de communicatie, in het gesprek, dat wil met
name in de puberteit weleens stil vallen. Daar gaat de tegenwerker mee
aan de haal en schept verwijdering.
Dat is op een ander vlak ook zo: God en wij. Dat gesprek met Hem is zeer
belangrijk. Het is ook een voorrecht: je kunt bij Hem zomaar binnen
lopen en alles wat op je hart is, bespreken.

‘Dat is toch wel heel mooi he.’

Het is bijzonder hoe dat tot stand is gekomen. Met name voor de gojim,
de heidenen, de natiën, was de afstand tot God, tot Jahweh, heel groot.
Zij konden alleen via het volk Israël naderen, en moesten daarvoor naar
Jeruzalem. Men kon volgens de Thora tot in de tempel komen. Maar in
elk geval niet in het heilige der heiligen. Daar kon alleen de hogepriester
één keer per jaar op grote verzoendag binnenkomen. Daar was de aan-
wezigheid van Jahweh!