‘Wel een bijzonder gebed, in Efeziërs 3:14-21.’
We kunnen niet anders dan concluderen, dat Paulus hier een door God geïnspi-
reerd gebed uitspreekt. De woorden zijn zo gekozen, dat een mens uit zichzelf
nooit zoiets kan zeggen. Het ten behoeve hiervan sluit dus aan op 3:1, waar dat
ook staat. Het verwijst naar het einde van Efeziërs 2, alwaar het hoogtepunt is
dat God een woonplaats heeft in de geest: de gemeente, het lichaam van Chris-
tus. Dan is dat wel het instrument, dat door Christus Jezus wordt gebruikt voor
de hemelse machten en krachten. De soevereiniteiten en de gevolmachtigden
onder de hemelingen.
‘Hij buigt de knieën voor de Vader van onze Heer Jezus Christus.’
Dat is ook onze Vader, daar hebben wij vrije toegang toe, door Zijn geloof.
Toegang tot de Vader. Rechtstreeks. Zonder bemiddeling van een priester of
iets dergelijks. Daardoor zijn wij rijk gezegend. Vader is degene die verwekt.
Hij heeft ons gewekt om zonen van Hem te zijn, als wij werkelijk onthuld zul-
len worden aan de schepping. Dat is een hoge heerlijkheid, de plaats van zoon.
Vader is degene, die zorgt voor Zijn kinderen en Zijn zonen inzet in Zijn dienst.
‘Machtig, dat wij dan diezelfde geest hebben ontvangen.’
In het dagelijks leven heeft een zoon vooral via het bloed verwantschap
met zijn vader. In het geestelijk bereik hebben wij als zonen dezelfde geest
van de Vader ontvangen. De geest van het zoonschap. In en door die geest
leven wij. En door die geest roepen wij: ‘Abba, Vader’. Die geest komt on-
ze zwakheid te hulp. Wij weten vaak niet wat wij zullen bidden naar wat
moet zijn. Wij kennen de toekomst niet, wat morgen gebeurt bijvoorbeeld.
Daarom roepen wij misschien wel vaak in onze situatie: ‘Abba, Vader!’
En Hij zal voorzien in wat nodig is, altijd, ook vandaag!