Woord vandaag

‘Ja de wet, aan wie was die eigenlijk gegeven? Ik vond het gisteren mooi,
de boodschap vanuit Galaten 4, Hagar en Sara.’

Dat was zeker een zeer aansprekend woord! Kijk, de Schrift is helder, als je
de Schrift wil volgen en de conclusies die in de Schrift zelf staan. Dan heb je
eigenlijk geen theologen nodig, die zeggen: “Ja, dat staat er wel, maar er
wordt eigenlijk dat en dat bedoeld.” Alsof God zelf niet Zijn bedoelingen
duidelijk kon maken! Dan is het verfrissend te horen dat de Schrift zelf aan
het woord komt. En dan blijkt er geen misverstand te bestaan over hoe dat
zit met de wet en aan wie en onder welke omstandigheden die gegeven werd.

‘Dat laat Galaten wel zien. De belofte was er al veel eerder dan de wet. Er zat
430 jaar tussen.’

Daarom heeft Abraham nooit onder de Mozaïsche Thora kunnen leven. En
was dat erg? Nee, natuurlijk niet. God bepaalde vanzelfsprekend zelf wan-
neer Hij de Thora gaf, als we het over de tien woorden van Exodus 20 heb-
ben. Deze werd gegeven aan het volk Israël en een stel vreemdelingen die
mee Egypte uitgetrokken waren. Uitgeleid uit het diensthuis. Want Egypte
betekent bijna per definitie slavernij (die van de wet). Hagar was immers een
Egyptische slavin!
Maar, laten we eens wat verder kijken op grond van wat we al weten. In het
evangelie van de Besnijdenis hebben we wet. Die heeft niet afgedaan. Feite-
lijk blijft de wet tijdens de 1000 jaren voortbestaan. Dan zal Israël nog steeds
onder (de) wet zijn. Met wel een groot verschil ten opzichte van de vroegere
situatie.

‘Je vraagt je af waarom dat eigenlijk zo moet zijn. Wat bedoelt Vader ermee?’

Het belangrijkste oogmerk wat Vader ermee heeft, blijft ook in die toekomen-
de eon van de 1000 jaar bestaan, als het om de Besnijdenis gaat. De wet was
niet gegeven om in acht genomen te worden. De wet was niet gegeven opdat
de mensen die zouden gehoorzamen en zo een stukje erkenning van God zou-
den verwerven. De wet werd gegeven opdat zou blijken dat mensen die niet
kunnen houden! Hun onvermogen zou aan het licht moeten komen. Vandaar
de lange geschiedenis met allerlei dingen waarin Israël tekortschoot.
We gaan hier morgen verder mee, zien wat Vader bedoelt!

 

Woord vandaag

‘En hoe zie je nog meer, dat menselijke trots een rol speelt?’

Mensen die onder de wet leven, zijn heel vaak zelf rechtvaardig. Dat is, zij
zijn van zichzelf overtuigd, dat zij een heel stuk van de wet kunnen houden.
Zij spreken dat niet uit, maar zij vinden dat zij toch wel beter zijn dan ande-
re gelovigen, die niet onder de wet leven. Of die misschien niet de sabbat
of de zondag houden zoals zij dat doen. Vaak kijken zij –innerlijk tevreden-
terug op weer een week of een maand of een jaar, dat zij de sabbat of de
zondag hebben kunnen houden. Zij vinden, dat zij tenminste iets doen,
in tegenstelling tot de in hun ogen wetteloze of goddeloze mensen.

‘Is dat zo ja?’

Zelf proberen de wetten van Mozes te houden, of meedraaien in een
wettisch systeem (dat laatste komt in alle geledingen van de christenheid
voor) leidt onherroepelijk tot een neerkijken op anderen die niet die regels
of wetten houden die zij zelf wel (soms met grote moeite) houden.
En de trots uit zich dus in dat neerkijken op anderen.
We zien dat in het leven van Saulus. Hij blies dreiging en moord tegen hen
die van ‘de weg’ waren en de Heer Jezus als Redder aanvaard hadden. Hij
was een ijveraar voor de overleveringen, de tradities. Hij beroemde zich op
deze dingen van het vlees.

‘De bekende woorden uit Galaten 1 en Filippenzen 3.’

We zien het ook in Romeinen 2, als er over het volk Israël gesproken wordt.
Zij beroemden zich op hun status, hun positie. In het scherpe gedeelte van
Romeinen 2:17-24 laat de apostel de inconsequente houding, de dubbelhar-
tigheid van zijn eigen volk zien. Hij toont hun houding, dat zij zich verheven
voelden boven de natiën die immers de wet niet hebben. Er komt al iets
naar voren naar de diepere bedoeling die Vader met de wet had. We hopen
daar de komende dagen diep op in te gaan.

‘Zo, dat lijkt best goed ja. Er leven zoveel gelovigen onder de wet of onder
zelfgemaakte wetten.’

We zien bij Israël, het trotse volk, dat zij vonden dat zij ‘een gids voor blin-
den’, ‘een licht voor hen die in duisternis waren’, ‘opvoeder van onderstan-
digen’, ‘een leermeester van jonge kinderen’ zijn. De apostel vraagt dan:
Jullie dan, die een ander onderwijzen, onderwijzen jullie jezelf niet?
Jullie die prediken dat je niet stelen mag, stelen jullie?
Jullie die zeggen dat men geen overspel mag plegen, plegen jullie zelf over-
spel? Jullie die afgoden verfoeien, plegen jullie tempelroof?
En dan komt de conclusie, onontkoombaar en scherp:
Jullie die in de wet roemen, onteren jullie God door overtreding van de wet?
En zo komt de trots van het volk naar voren. Zij voelden zich verheven boven
andere volkeren, maar zelf overtraden zij de wet.
Maar er zal een dag komen dat ook zij in ware aanbidding de knieën zullen
buigen voor degene die hun Redder is: Christus Jezus, Heer!

Woord vandaag

‘Zo, dat was een inkijk in het menselijk hart gisteren. Het evangelie van
Christus Jezus snijdt diep.’

Het maakt een definitief einde aan de oude mens, en dat is een blijde bood-
schap. Als je daarvan verlost bent, en je rekent ermee, dan wil je elkaar
niet langer naar het vlees kennen. Dat geldt zelfs als het om Christus Jezus
gaat. In 2 Corinthiërs 5:14-17 staat dat. Als wij al Christus naar het vlees ge-
kend hebben (hoe Hij was en wandelde op aarde), dan nu niet langer, om-
dat de nieuwe schepping onthuld is. Toen Hij uit de dood opgewekt werd,
was daar de Eersteling van de nieuwe schepping en de nieuwe mensheid.

‘Dit zijn de diepere waarheden, die Hij bekendmaakt in de brievenserie
Romeinen-Filemon.’

We zijn bevoorrecht als wij daar ons in kunnen verheugen. Gevolg is, dat
wij inderdaad onze menselijke trots inleveren bij het kruis. Want daar werd
de trots van de mens aan genageld. Het vlees van de mens werd medege-
kruisigd met Christus. In Romeinen 6 heet dat: de oude mens. Er komt een
proces op gang in elke gelovige, dat het oude wordt afgebroken en dat de
nieuwe mens zichtbaar wordt. In het hart van de nieuwe mens zal geen
plek
 meer zijn voor trots. De eigenwijsheid maakt plaats voor Zijn wijsheid.

‘Diepgaande woorden, die we zo in het evangelie van Christus Jezus tegen-
komen. Goed hoor, het wordt duidelijk.’

Uiteindelijk blijft er niets van je oude mens over. Die wordt dan ook gezien
als meegekruisigd en meegestorven en meebegraven met Hem. Dood.
Zand erover. Dan komt de nieuwe naar voren, die geschapen wordt in ge-
rechtigheid en goedgunstigheid van de waarheid. We zijn ons diep bewust,
dat God het is, die het willen en het werken in ons werkt, naar Zijn behagen.
Dat is goed. Hij zet de vrucht in ons leven, die wij nooit door eigen inspan-
ningen kunnen laten groeien. 

Woord vandaag

‘We lezen over de gezindheid van Christus Jezus. Dat is en blijft iets om je naar
te richten.’

Als het gaat om de Schriften en de verdediging van het evangelie van Christus
Jezus, dan is Paulus als een leeuw. Hij wijkt geen millimeter. Dat lees je in de
Galatenbrief in elk vers terug. Het is een verademing, te lezen hoezeer hij op-
kwam voor de genade als hét enige principe dat redt en kracht geeft voor je
wandel elke dag. Gods genade is iets, dat je om niet ontvangt en waar je niets
voor hoeft te doen. God geeft genade, omdat Hij liefde is. Hij veroordeelt ons
niet, als we tekortschieten, is Zijn genade groter. Dat besef leidt tot dankbaar-
heid en het vermogen om Hem welgevallig te zijn.

‘Wat is eigenlijk in de menselijke aard het grote tegendeel van ootmoedig-
heid?’

Menselijke trots. Dat wil zeggen: de mens meent iets tot stand te hebben
gebracht, door eigen kracht en roemt daarin. Misschien niet met woorden,
maar wel in het hart. Deze menselijke trots in het hart van de mens, is voor
God krenkend. Waarom? Omdat God daarmee niet de eer krijgt. Zo’n mens
-al dan niet gelovig- roemt zich in het hart op eigen kunnen, of inzicht, of
wat daar verder op lijkt. Dat is de binnenkant.

‘En hoe merk je dat dan aan de buitenkant?’

Eigenwijs zijn. Niet willen buigen voor wat de Schriften zeggen. Volharden,
heel hardnekkig, in het eigen standpunt of de eigen mening. Soms wel en
soms niet tegen beter weten in. De innerlijke trots komt zo, op die manier,
naar buiten. Vandaar dat Christus Jezus in Romeinen 12:16 zegt, dat de ge-
vigen niet bezonnen bij zichzelf zouden zijn. Dit geldt in het bijzonder waar
verschillen van inzicht zijn. Dan zouden gelovigen ootmoedigheid tonen
door te buigen voor de Schrift, dat als eerste en die ootmoedigheid uitleven
naar Hem en elkaar toe. 

 

Woord vandaag

‘We zijn bezig met een mooi praktisch begrip, ootmoedigheid, dat spreekt
mij wel aan.’

Het is de belangrijkste eigenschap van de Heer, als we in Filippenzen kijken.
Hij (ont)ledigde zichzelf en Hij verootmoedigde zichzelf. Het eerste was toen
Hij de enorme heerlijkheid aflegde, die Hij bij de Vader had, voordat de wereld
was (Johannes 17:5). Deze heerlijkheid was zó groot, dat Jesaja uitriep dat hij
een man van onreine lippen was (Jesaja 6). Het moet iets heel bijzonders voor
Christus geweest zijn, toen Hij heel bewust zichzelf ontledigde en mens werd.

‘Vader had dat zo bepaald, in Zijn grote plan van eonen?’

Jawel, en het brengt je onder de indruk van zoveel ootmoedigheid. Eerste fase
was de ontlediging van de vorm van God; Hij was aan God gelijk en dat achtte
Hij geen roof. Niettemin maakte Hij zichzelf daarvan leeg. Hij werd mens, gebo-
ren uit de maagd Maria en als vader was daar –naar de wet gerekend- Jozef.
Maar Zijn Vader was God, de Vader. In plaats van de vorm van God werd Hij
nu de vorm van een slaaf. Hij is in de gelijkenis van de mens geworden en in
de gedaante van een mens bevonden. In zo, als mens, verootmoedigde Hij zich-
zelf tot en met de dood van het kruis.

‘Ja, dat ging heel erg diep. Het kruis!’

Het maakt een einde aan alle menselijke trots. De Zoon, Christus Jezus, had
geen trots, Hij diende in ootmoedigheid. Dat nam niet weg, dat als Hij op aarde
botste met ongeloof (de Joodse leiders), Hij erg fel reageerde met ‘er staat ge-
schreven’. Hij toonde vlijmscherp aan, dat de Joden meer naar hun eigen tradi-
ties leefden en luisterden dan naar het woord van God. Zij hadden de wet wel,
en zij beroemden zich erop. Maar Hij prikte door hun zelfgenoegzaamheid heen
en wees ze op hun inconsequente houding. Zij hielden de mensen wel voor wat
zij allemaal moesten, maar deden zelf de wet niet.
De Heer sprak in ootmoed striemende woorden over de blinde leiders van het
volk. Hij zag hun ongeloof en kwam als een leeuw op voor de Schriften, het
woord van Zijn Vader!