19 augustus 2019
‘Het gaat om het onzichtbare.’
Dat was gisteren uit Romeinen 8: 22-33
een thema dat besproken is. Wij zien de 
donkere achtergrond van het zichtbare 
om ons heen. We leren kijken naar wat 
we niet met ons letterlijk oog waarne-
men. Het zichtbare is echter van korte 
duur; in het perspectief van de Schrift 
is dat ook zo. We leren geheimenissen 
uit Paulus’ brieven kennen en we kijken 
steeds verder. De hoogte waar we naar 
opgetild worden, is immens.
‘Wij weten en weten niet.’
Ja Abram wist niet waar hij heen reisde 
met Saraï en zijn karavaan. Hij moest in
wezen het zichtbare achter zich laten. 
En op weg gaan naar iets dat hij en zijn 
vrouw beloofd hadden gekregen. Zo 
was het met de gelovigen uit de Schrift. 
Zij wandelden naar wat beloofd was en 
zij verkregen dat bij leven niet. Zo ook
wij; heel wat leden van het lichaam van 
Christus zijn overleden. Geleefd met ge-
weldige beloften; nog niet tastbaar.
‘Die onzichtbare, geestelijke wereld.’
De tegenwerker voert oorlog tegen de
heiligen (u, jij en ik). Paulus had er erg
last van in zijn dagen. Vurige pijlen vlie-
gen rond en willen gelovigen treffen. 
In de wapenrusting zit dat lange schild
van het geloof. Daarmee doven we die
pijlen. Troostvol woord geeft Hij ons
mee; het lijden is beperkt, heerlijkheid
wacht. We zien uit naar het zoonschap:
de vrijkoping van ons (zwakke) lichaam.
In die verwachting leven wij!  
