27 november 2009

In de laatste Uitdaging staat een artikel over de gelijkheidsgedachte. Het is een artikel van mw. drs. Martie Dieperink. Zij constateert, dat de idealen van de gnostische gelijkheids-ideologie, die in afgelopen honderd jaar door feministen is verbreid, uitloopt op: gelijkheid, zelfbeschikkingsrecht en individualisme. Iedere hiërarchie is taboe. Het gaat hierin om een andere geest dan die van God. De mens heeft de drang om onafhankelijk van God of een ander mens te willen zijn. God en mens, man en vrouw worden dan gelijkgesteld. In het New Age denken zijn God, mens en natuur allemaal even goddelijk. Alles wordt hetzelfde. Men wil even omvattend als God zijn en het mannelijke en het vrouwelijke in zich verenigen om de geslachtelijke beperkingen te overstijgen en een ‘heel’ (holistisch) mens te zijn. Dan heeft men de aanvulling van de andere sekse niet meer nodig. Tot zover deze gegevens uit het artikel.
Wat je in de Schrift ziet, is dat de mens God heel hard nodig heeft en dat het nogal hoogmoedig van de mens is, te denken, dat men zelf alles wel kan uitmaken. Ook de ontkenning, dat de mens de ander nodig heeft, is een grote tegenstelling met de Bijbelse gegevens. De man heeft de vrouw nodig, en andersom net zo. Dat man en vrouw gelijkwaardig zijn, is maar al te duidelijk; beide zijn mens en zo door God geschapen. Er zijn uiteraard ook grote verschillen die niet ontkend kunnen worden. De emancipatie van de vrouw in de wereld is doorgeschoten. In veel gevallen is de vrouw gelijker dan de man geworden, en we kunnen als gelovigen ook niet stellen, dat de vrouw gelijkwaardiger is dan de man.  In onze tijd worden de oorspronkelijke, wáre bedoelingen áchter deze emancipatiebeweging zichtbaar: afbraak van het gezin en het gezinsleven, ver doorgevoerd individualisme. Een astronomisch hoog aantal echtscheidingen; kortom, we leven in de slotfase van de westerse cultuur zoals die er in de afgelopen honderden jaren geweest is. En we leven in de eindfase van de tegenwoordige, boze eon (Grieks: aioon), wat betekent, dat wij des te meer uitkijken naar de komst, de aanwezigheid van onze Heer Jezus Christus. Voor ons, het lichaam van Christus, eerst in de lucht, en daarna op aarde, voor Zijn volk!

26 november 2009

Paulus haalt in Eeziërs 4:8 het triomflied Psalm 68 aan.
Het tekstverband daar in die Psalm (vers 9,17) geeft aan, dat het met de Sinaï te maken heeft. Op de Sinaï ontving Mozes de 10 woorden van God, de onderwijzing. Die Torah, waar Israël onder gesteld werd, het oude verbond, bleek een juk te zijn, dat noch wij, noch onze vaderen hebben kunnen dragen, zegt Petrus in Handelingen 15:10. Paulus kende de ervaring van onder de wet te leven. Hij spreekt in Romeinen 7:23 over ‘krijgsgevangene maken’; vrijwel hetzelfde werkwoord, wat hij ook in Efeziërs 4:8 gebruikt. Ook in Romeinen 7 heeft het met de wet te maken. Paulus leefde er onder en ervoer dat zijn vlees hem steeds gevangen wilde nemen in de wetmatigheid van de zonde. Dit werd onder de wet alleen maar erger. Hij ervoer het als een gevangenschap (of ballingschap). En de Heer heeft in Zijn opstanding die gevangenschap meegenomen en Hij geeft nu genadegaven aan de mensen. Efeziërs 4:7 spreekt van ‘genade’ en ‘geschenk’. 4:8 spreekt van ‘gaven’ en ‘geven’, zodat de hele atmosfeer van 4:8 genade is. Dat kon alleen zo zijn, als Hij die gevangenschap van de wet eerder had weggenomen! Hij geeft gaven aan de mensen! Aan het lichaam van Christus zijn dat apostelen en profeten (in het fundament, 2:20), evangelisten, herders en leraars. Die zijn tot opbouw van het lichaam geschonken, door de Heer, die zelf het enige hoofd is.
Zo zie je, dat het hele tekstverband niets te maken heeft met de doden en waar die zijn! Als men deze tekst daarvoor wel wil gebruiken, dan legt men er dingen in, die er eenvoudigweg niet staan!
‘Ja bedankt, best wel veel duidelijker zo.’ Mooi. Fijn he, dat wij niet wettisch leven, maar in, onder en door genade van God!

25 november 2009

‘Ja dat was voor mij een hele ontdekking gisteren. Wat kun je dan je Bijbel makkelijk verkeerd lezen he. Nou heb ik lang geleden in een toespraak iemand weleens horen zeggen, dat de Heer Jezus alle gelovigen, die al gestorven waren, heeft meegenomen de hemel in. En dat zij daar ook gebleven zijn.’ Oke. En waar baseerde de spreker zich op? ‘Op Efeziërs 4:8, daar staat toch, dat Hij de gevangenis meenam waarin al die gelovigen zaten? Dat samen met 1 Petrus 3:18,19 waar we het laatst over hadden, maar dat is voor mij wel duidelijk geworden, het gaat daar om geesten en niet om mensen.’ Ja. Eerst over de gedachte, dat met die gevangenis ook de gelovigen door de Heer meegenomen werden. Dat moet dus bij Zijn hemelvaart gebeurd zijn. ‘Nou nee, men denkt, dat Hij dat tijdens Zijn periode van dood-zijn gedaan heeft’. Oke, dan moet het gaan om de gelovigen van de oudtestamentische tijden tot en met inmiddels overleden volgelingen van de Heer toen Hij op aarde was. ‘Ja, dat zou je moeten denken.’ Naar mijn mening kun je zondermeer David als gelovige in de Tenach zien. Maar wat zegt Petrus van hem bij pinksteren? ‘Want David steeg niet op in de hemelen…’ (Handelingen 2:34). En dat zegt Petrus als hij nét gezegd heeft, dat de Heer Jezus verhoogd is aan de rechterhand van God! (vers 33). Ik hou me dan toch maar aan de woorden van Petrus vast. We gaan kijken wat er precies staat in Efeziërs 4:8. De NBG zegt: ‘Daarom heet het: opgevaren naar den hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede, gaven gaf Hij aan de mensen.’ En de concordante vertaling leest: ‘Daarom zegt Hij: Opstijgend in de hoogte neemt Hij de gevangenschap gevangen en Hij geeft gaven aan de mensen.’ We zien de verschillen. NBG zegt ‘meenemen’ in plaats van ‘gevangen nemen’ en ‘krijgsgevangenen’, waar ‘gevangenschap’ staat. Zo hebben we wat nauwkeuriger de tekst voor ogen. Morgen kijken we verder; besef, dat deze tekst staat in een verband, dat overstroomt van Gods genade, zoals de hele Efezebrief dat doet!

24 november 2009

‘Ja ik ben misschien wel erg lastig, maar ik weet van nóg een tekst waaruit men denkt, dat je direct naar de Heer gaat als je sterft’. En dat is? ‘2 Korintiërs 5:8: ‘..maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen’, kijk als je dat zo leest, lijkt het net alsof je als gelovige bij het sterven direct naar de Heer gaat.’ Ja, inderdaad. We gaan even de woorden onder de loep nemen. Door twee uitdrukkingen in de tekst krijg je de gedachte, dat je onmiddellijk na het sterven naar de Heer gaat. Dat zijn: ‘ons verblijf…verlaten’ en ‘onze intrek te nemen’. Ook hier komt het aan op scherp de grondtekst volgen.
Er staat ‘uit (t)huis zijn’ (Grieks: ekdemeo) in plaats van ‘verblijf te verlaten’ en ‘in huis zijn’ (Grieks: endemeo) in plaats van ‘intrek nemen’. Dan krijg je zoiets als: ‘wij hebben echter moed, en hebben er een welgevallen in, liever uit huis te zijn, uit het lichaam; en dat wij in huis zijn, bij de Heer.’ En nu kijken we ook naar het tekstverband. Het gaat in een langer gedeelte in deze brief om de tegenstelling tussen nu en straks. Nu is er op aarde in dit oude lichaam sprake van zwakheid, lijden, verdrukking. Maar in de toekomst, als wij bij Hem zullen zijn, Christus Jezus, onze Heer, zullen wij iets hebben ontvangen, dat blijvend is en vol kracht en heerlijkheid. Het opstandingslichaam. Daarvan zegt Paulus in 2 Korintiërs 5:2, dat wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, eonisch, in de hemelen. En het verlangen van de gelovige is uiteraard naar dát huis! Paulus trekt deze tegenstelling door tot en met vers 10. Een gelovige verlangt naar de toekomst, om bij Hem te zijn! En onze ontmoeting met Hem is volgens 1 Thessalonicenzen 4:17 in de lucht! Niet door sterven dus, maar door de wegrukking! Laten wij als gelovigen elkaar vertroosten en bemoedigen met déze woorden!

23 november 2009

‘Ik was met iemand over de doodstoestand aan het praten, en die haalde aan, wat de Heer Jezus tegen die misdadiger zei.’ En wat zei Hij dan? ‘Dit: ‘En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.’ Nou, dat betekent toch, dat Hij samen met die misdadiger diezelfde dag nog in het paradijs zou zijn?’ Oke, dat lijkt deze vertaling ook te zeggen. In de oorspronkelijke tekst kwamen geen leestekens voor. Een komma of een punt of dubbele punt, het stond allemaal niet in de tekst, die trouwens helemaal in Griekse hoofdletters geschreven is. En alle letters waren aan elkaar vast geschreven. Je kunt met hetzelfde recht de komma ná het woordje ‘heden’ (letterlijk: vandaag) zetten. En dan heb je iets anders: ‘voorwaar Ik zeg u heden, gij zult met Mij in het paradijs zijn’. Dan heb je ook een belofte van de Heer aan deze misdadiger, die geloof toonde in wat hij net daarvoor van de Heer gezegd had. Want wat zei die misdadiger? ‘En hij zeide: Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt.’ (Lucas 23:42). Hij geloofde! Let op, dat Hij de Heer aanspreekt bij Zijn naam als redder: ‘Jezus’ (Jahweh-redder). Verder valt het op, dat hij kennelijk geloofde, dat Jezus zou opstaan uit de dood, want hij stelt: ‘wanneer U in uw koninkrijk komt’. Dat houdt in, dat deze misdadiger écht geloofde wat spottend door de Romeinen als opschrift op het hout gespijkerd was: ‘Dit is de koning der Joden’ (Lucas 23:37). De Heer geeft daarna antwoord op de vraag en verwijst naar het paradijs, dat is zowel het komende Messiaanse rijk van 1000 jaren als de nieuwe aarde. Maar nergens wordt in de Schrift gezegd, dat men direct naar het paradijs gaat als men in geloof sterft. Het paradijs (een Perzisch woord) wordt steeds voor het toekomstige rijk van de Messias op aarde gebruikt. ‘Ja, ik leer hier wel uit, dat je de Bijbel niet zomaar kunt lezen in een vertaling en direct door hebt wat er bedoeld wordt’. Juist, het komt je niet aanwaaien. Er is inspanning voor nodig, en dat is altijd de moeite waard, want het is één groot evangelie, die Schrift, die o zo verduisterd is door vertalingen en tradities van mensen. Wat geweldig, dat er in de opstanding leven is, God geeft het, en uiteindelijk zullen állen leven!