Woord vandaag

‘Het gaat ook om Gods wil in Efeziërs 1. Wel drie keer, toch?’

Het welbehagen van Zijn wil, het geheimenis van Zijn wil en de raad
van Zijn wil
. In 1:5, waar wij nu bij stilstaan, blijkt dat onze uitkiezing

en dat wij in liefde tevoren bestemd zijn in overeenstemming is met
het welbehagen van Zijn wil. Het woord ‘welbehagen’ (eudokia) wijst
op een innerlijk genoegen van Gods kant. Het gaat om het uitvoeren
van Gods wil met het lichaam van Christus. Dat doet God door Chris-
tus Jezus. Het gaat om de zonen die nauw met Hem samenwerken.

‘Ook omdat zij samenwerken met Christus Jezus wordt dus gezegd
dat het overeenstemt met het welbehagen van Gods wil?’

Het gaat om de bijzondere roeping van dat lichaam voor de hemelse
machten en krachten. Daarom is onze plaats nu al te midden van de
hemelingen. Ons domein behoort de hemelen toe. Niet de aarde.
Daarom zouden wij niet aards gezind zijn. Niet gericht op de dingen
van deze aarde, hoe goed en mooi dat er ook kan uitzien. En hoeveel
applaus je daar ook van de mensen voor kan krijgen. Wij zijn burgers
van een rijk in de hemelen!

‘Wat een rijke genade. Dat hebben wij nergens aan verdiend. Het is
in een woord: geweldig!’

God roept ons in genade, Hij had zich al voorgenomen ons genade te
schenken en ons zo te roepen uit het volmachtsgebied van de duis-
ternis in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde. Daarmee be-
doelde Hij niet alleen dat wij gered werden door Zijn genade.
Maar ook dat wij als geredde mensen in Zijn genade leven. En dat
wij op deze manier zijn: tot lofprijs van de heerlijkheid van Zijn ge-
nade
! Onvoorstelbaar, van a tot z Gods genade die altijd de boven-
toon voert en zal blijven voeren

Woord vandaag

‘Machtig he, dat wij zo lang geleden tevoren bestemd werden door
de Vader!’

De plaats van zoon. Daarvoor zijn wij tevoren bestemd door Vader.
Wij hadden geen plaats. Israël was de zoon die geroepen werd uit
Egypte (beeld van de wereld in het algemeen), zegt Hosea. De hei-
denvolkeren (de natiën) waren ondergeschikt en konden alleen
licht en zegen ontvangen door het uitverkoren volk. Dat waren de
zonen van de Allerhoogste. Maar nu het beheer van het geheime-
nis in werking is, is Israël wat hun Koninklijke en priesterlijke func-
tie betreft, opzij gezet.

‘En blijkt dat de leden van het lichaam van Christus óók de plaats
van zoon hebben ontvangen!’

En lees, dat het in liefde is, dat Vader ons tevoren bestemde tot die
hoge plaats. Want wij kunnen niet zonen op aarde zijn, want dat is
aan Israël toebedeeld. Daarom is onze positie met Christus Jezus te
midden van de hemelingen. Door Christus Jezus roept Hij ons en
brengt ons in het lichaam van Christus. En dat doet de Vader voor
Zichzelf
. Wij zijn dus allereerst zonen voor de Vader zelf! Dit drukt

uit, dat Vader ons heel nauw aan Zijn hart heeft! Laten we dat nooit
vergeten. Wij horen thuis in Gods huisgezin, Zijn directe familie. Geen
bloedverwanten, maar geestverwanten. Hij geeft ons Zijn geest.

‘Dit had de Vader dus al lang geleden zo bepaald. Hij roept ons door
het evangelie van genade.’

In Efeziërs stroomt de genade en liefde van de Vader over. Het is een
nooit ophoudende stroom. Elke dag koesteren wij ons daarin. Ook op
de dagen waarop het minder gaat, blijft de genade van God net zo groot.
Als het ons tegenzit is dat geen teken van Gods ongenoegen, nee, Hij
blijft ons te allen tijde liefhebben. Zijn liefde kent geen grenzen. Laat
dat ons hart en denken bepalen! Dat wij erbij horen is helemaal naar
Gods wil, dat zegt Efeziërs 1:5 ook. En ook dat is weer iets bijzonders! 

Woord vandaag

‘De basis van alles is Gods liefde. Dat tevoren bestemmen komt in
Romeinen 8 toch ook al voor?’

Romeinen klinkt door in deze openingsverzen van Efeziërs.
In liefde, tevoren bestemmen, plaats van zoon; het komt ook
in Romeinen voor. Wat is het nieuwe van Efeziërs? Dat het gaat
om de plaats van de gemeente die het lichaam van Christus is.
Die 
blijkt niet op aarde, maar in de hemelen te zijn. En de bedie-
ning
van dat lichaam boven, te midden van de hemelingen, was
in Ro
meinen niet in beeld. Om onze gedachten worden daarom
door 1:3 gericht: iedere geestelijke zegen, te midden van de
hemelingen
.

‘Bijzonder dus, die plaats die wij hebben bij Christus Jezus.’

In Romeinen lees je dat het zoonschap in verband met Hem is:
omgevormd worden naar het beeld van de Zoon en dat zij ont-
huld zullen worden aan de schepping. In Efeziërs wordt 
duide-
lijk, dat die plaats van zoon inhoudt: de bediening voor de

hemelse machten en krachten. En uiteindelijk heel de schep-
ping. Een gelovige die de plaats van zoon heeft, zal meebouwen,
ook in de nieuwe schepping, aan de verzoening van het (heel)al.
Dáárvoor zijn wij tevoren bestemd, in en met Hem!

‘Dat tevoren, betekent dat dan, vóór de nederwerping van de
wereld?’

Dat lees je in het tekstverband van Efeziërs 1 ja. Bestemmen heeft
in het Grieks ons Nederlandse woord horizon in zich. De gelovigen
hebben in 
hun leven als het ware een nieuwe horzion gekregen.
Voorheen
hadden zij in feite geen horizon, alles was op zijn minst
heel vaag.

Zij waren zich nog niet bewust van het feit, dat God hen tevoren
al een andere horizon had gegeven, in en met Christus Jezus. Dat
schept voor het lichaam van Christus een enorme verwachting!

Woord vandaag

‘Geweldig, dat Hij ons in liefde tevoren bestemde.’

Ja, een geweldig gegeven. Gods liefde is de grond van onze uitkiezing
en dat wij tevoren bestemd werden tot de plaats van zoon. Het staat
in het vierde vers van dit Efeziërs 1. Als we in gedachten hebben wie
door God uitgekozen zijn en in de tijd geroepen zijn, dan staan we ver-
wonderd. Hij kiest diegenen, die niet in tel zijn in de wereld. Hij kiest
niet de knappe koppen. Hij kiest de eenvoudige mensen! Dát is Zijn
keuze en Hij heeft alle kundigheid om die mensen te vormen naar het
beeld van Zijn geliefde Zoon.

‘Ja Paulus schrijft dat in 1 Corinthiërs 1:26-31. Het gaat niet om roem
op het vlees, maar wie roemt, roeme in de Heer.’

Want Hij maakt arme zondaren tot zonen van Hem. Hij kiest degenen
die niet wijs zijn volgens de wereld, en maakt hen tot veel wijzere men-
sen dan de grootste filosofen. Hij kiest niet de adel van deze wereld,
juist het onedele van de wereld wel. Hij maakt hen van niets tot de
hoogsten in het universum. Dat is wat Gods liefde en genade bewer-
ken. Niets was er in die zondaren wat aanleiding was hen te kiezen.
En juist die worden gesteld tot zoon!  Dát is de heerlijkheid van Gods
genade.

God redt ook de ergste zondaren!’

Kijk: de moord op de Messias is de ergste zonde. Maar werd het niet
nóg erger? Want na deze verschrikkelijke daad riep God hen in Zijn
barmhartigheid om met hun handen –waar kostbaar bloed aan kleef-
de- Zijn geschenken te aanvaarden. Die gaven die juist door Zijn dood
alleen gegeven konden worden! Maar zij verhardden hun hart tegen
Zijn genade. Dit is het toppunt van zonde. En juist daar schittert de
heerlijkheid van Gods genade!  

Woord vandaag

‘We zijn bezig met Efeziërs. Paulus schreef die brief. En ik zie nu weer erg
duidelijk, dat het vooral draait om Gods genade.’

De heerlijke genade van God is, dat wij door Hem gezegend zijn met iedere
geestelijke zegen te midden van de hemelingen, in Christus. Deze geeste-
lijke zegeningen lezen wij in dit eerste hoofdstuk van Efeziërs. Direct na dit
vers staat, dat wij in Christus uitgekozen zijn vóór de nederwerping van
de wereld. Dus zeker al vóór Genesis 1:2. Voordat de zonde in het univer-
sum kwam door de oude slang en het gericht dat erop volgde. Toen al ble-
ken wij uitgekozen te zijn in de grote Uitverkorene, Christus! Dit is op zich
al een rijke zegen en betekent dat het lichaam van Christus toen al in Hem
aanwezig was!

‘Dat blijft een fantastische zegen. Als ik dat zo zeggen mag. En biedt een
zekerheid die rotsvast is.’

En het is opdat wij heiligen en smettelozen voor Zijn aangezicht zijn. Dat
zijn wij dus altijd: heilig en smetteloos voor Zijn aangezicht. Daar zit het
eerdere onderwijs van Romeinen achter, de rechtvaardiging door het ge-
loof van Jezus Christus. Daarmee is alles weggedaan wat ons kan hinde-
ren, alles wat met zonden, overtredingen en krenkingen te maken heeft.
Dat zit niet langer tussen ons en God in. Wij hebben vrije toegang tot de
Vader, door Zijn geloof. Dit is wat ook al doorklonk in Romeinen 8:1 :
Dus is er nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn, zij
wandelen niet naar het vlees, maar naar de geest
.

‘Wat een zegen, wat een genade, heerlijk!’

Ja, en dat klinkt al in de eerste verzen van Efeziërs door. Dat lezen we in
de volgende regels. Maar laten we niet missen wat we net al opmerk-
ten, dat God ons uitkoos in Christus vóór de intrede van de zonde in het
universum. Toen al waren wij in Zijn ogen heilig en smetteloos! Zozeer
gaat de liefde van God naar ons uit. Dit kan dus nooit ongedaan ge-
maakt worden.
Dit is de heerlijkheid van Gods genade. Genade regeert

in deze tijd, dat werd voor het eerst zichtbaar bij de roeping van Saulus,
zoals wij al gezien hebben. Daarna werd door Romeinen 5 duidelijk, dat
in deze tijd niet langer de zonde – en de wet al helemaal niet – op de
troon zit. Wat is de nieuwe regent? Genade van God. En dat klinkt over-
vloedig door in Efeziërs!