7 juni 2020
‘Wij zijn geen christenen?’
Men werd in Antiochië in Syrië eerst
zo genoemd. Het was vermoedelijk
een soort geuzennaam of schampere
opmerking. In de brieven van Paulus
lees je dit woord niet. Bij Petrus in 1
Petrus 4:16 wordt het genoemd als hij
het over het lijden heeft. En Agrippa
noemt het in Handelingen 26:28, hij
meent dat Paulus hem over wil halen
om zich bij die (verachte) christenen
aan te sluiten.
‘Paulus zegt: gelovigen.’
Het gaat om evangelie, het goede be-
richt, het goede nieuws, geloven. God
geeft geloof. En bij Paulus lees je als e-
nige over het geloof van Christus. Dát
is bepalend voor je redding; je ‘eigen’
geloof is het kanaal waardoor je gratis
zegeningen ontvangt. Dit geloof en de
bijbehorende trouw is vrucht van de
geest en niet iets dat wij zelf produce-
ren. We danken Vader ervoor.
‘Ja, erg fijn dit te horen.’
De lijn in Handelingen tot op de afzon-
dering van Barnabas en Saulus is hele-
maal van Israël en de verwachting van
het aardse koninkrijk. Wat Saulus/Pau-
lus zelf leerde en nog steeds onderwe-
zen kreeg door de verheerlijkte Heer,
lees je in Handelingen niet. Slechts een
hint komt naar voren in zijn toespraak
in Handelingen 13:38,39; naast verge-
ving klinkt ook rechtvaardiging.