‘Een gedeelte dat heel verhelderend werkt, dat Efeziërs 2:11-22.’
Het is, zoals we nu aan het lezen zijn, een nadere uiteenzetting van het
tweede aspect dat in Efeziërs 1 genoemd wordt:
“Wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotgenieting is te midden
van de heiligen”
We hebben gezien, dat in Efeziërs 2:11-22 gaat van vlees naar geest, en
in de geest zijn alle natiën op gelijk niveau gekomen. In de nieuwe
mensheid is geen vijandschap meer. Er heerst vrede, want Hij, Christus
Jezus, ís onze vrede.
De situatie van de natiën was: los van Christus, vervreemd van het bur-
gerschap van Israël en gasten van de verbonden die bij de belofte beho-
ren, geen verwachting hebbend en zonder God in de wereld (Efeziërs 2:12).
‘En wat is de nieuwe situatie als gevolg van het werk van Christus?’
Dat lees je in Efeziërs 2:19: ..’jullie zijn niet langer gasten en tijdelijk ver-
blijvenden, maar jullie zijn medeburgers van de heiligen en gezinsleden
van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waar-
van de uiterste hoek(steen) Christus Jezus is….een woonplaats van God
in (de) geest’.
Dat ‘medeburgers van de heiligen’ betekent niét, dat de gelovigen uit de
heidenen deel hebben gekregen aan het burgerschap van Israël. Het is
een uitspraak over het gelijke niveau dat gelovigen uit de heidenen met
de gelovigen uit Israël hebben. Dat wordt verder toegelicht in het direct
volgende: ‘en gezinsleden van God’. Wij horen bij Gods familie. Er wordt
uitdrukkelijk niét gezegd, dat wij toegevoegd zijn aan Israël, maar wij
horen bij Gods gezin!
‘Tsja, je moet goed lezen en zonder voorgedachte.’
Het feit, dat de gelovigen uit de heidenen uitdrukkelijk niét toetreden tot
Israël of deel krijgen aan het burgerschap van Israël wordt verder beves-
tigd door de geweldige uitspraak in vers 18:
“…want door Hem hebben wij beiden in één geest toegang tot de Vader”.
Het gaat dus niet om toegang in de tempel in Jeruzalem tot Jahweh, want
dat had alleen de hogepriester één keer per jaar, op yom kippoer, de grote
verzoendag. Het gaat ook niet om de toegang in het vlees, maar in de geest.
En dat tot de Vader. Dat impliceert al dat het om Zijn kinderen, Zijn zonen
gaat.
Bovendien heeft de nieuwe situatie geen tijdelijk karakter meer (’tijdelijk
verblijvenden, vers 19), maar is blijvend-geestelijk. De gelovigen (waar-
binnen geen onderscheid meer is naar afkomst) vormen samen één groot
gebouw (beeldspraak), een heilige tempel in de Heer, namelijk:
‘Een woonplaats van God, in (de) geest’.
Dan is er geen tempel in Jeruzalem meer nodig, maar de gelovigen zélf zijn
samen de woonplaats van God in de geest!