Woord vandaag

‘Wat een zegeningen in die Efezebrief! Het blijft geweldig!’

We zijn ook nu weer in een heel fijn deel van deze intense brief
bezig. Dat geeft weer nieuwe vergezichten. We zijn, als gelovigen
in Christus Jezus uit de natiën, nabij gekomen in het bloed van
Christus. In het veertiende vers zien we ook weer veel genade:

Want Hij is onze vrede, die beiden één maakt

Laten we even dit tot ons doordringen: Hij is onze vrede. Dat
onze wijst naar alle gelovigen in Christus Jezus. Want direct daar-
na zegt Vader: die beiden een maakt. Twee groepen, gelovigen
uit Israël en uit de volkeren blijken nu in Christus Jezus één te
zijn! Het verschil dat zo duidelijk in het vlees aanwezig was, is weg
-gevallen. Het gaat dan ook niet om de plaats in het vlees
maar
geestelijk gezien!

‘Er als het ware een muur weggevallen!’

In onze Heer bestaat die niet meer. Daarom: vrede. Er was vij-
andschap tussen de twee groepen. Die werd uitgedrukt, gesym-
boliseerd, door de letterlijke besnijdenis. Daarom werden de
natiën ‘voorhuid’ genoemd. Israël kon zich laten voorstaan in het
vlees op het feit, dat zij van Jakob afstamden als 12 stammen en
besneden waren. Dat doen zij nog steeds.

‘Dat was de afstand die aanwezig was tussen die twee groepen.’

In het geweldige feit, dat Hij onze vrede is, ligt besloten dat in het
lichaam van Christus (dus niet: het lichaam van Jezus) geen ver-
schil bestaat tussen Jood en Griek, manlijk en vrouwelijk, Barbaar
of Skyth. Alle verschillen die in het vlees bestonden, vallen weg.
Er is sprake van een geweldige eenheid, waar de apostel in hoofd-
stuk 4 op terugkomt als het om de praktijk gaat. Hier, als we het
derde aspect van het Efeze-geheimenis bespreken, wordt duide-
lijk vastgesteld hoe het geestelijk zit in Christus Jezus!

Woord vandaag

‘Het Efeze-geheimenis. Om welk aspect gaat het hier?’

Om het derde aspect, waarvoor Paulus ook bidt in Efeziërs 1:18:

en wat de rijkdom van de heerlijkheid van Zijn lotgenieting te
midden van de heiligen is

En zo bidt hij direct daarna voor het tweede aspect,

en wat de overstijgende van Zijn kracht is voor ons die geloven,

dat in Efeziërs 2:1-10 besproken wordt en onze nauwe relatie
met Christus uitdrukt. En zo komt ook in 2:11-22 onze relatie
tot elkaar op de voorgrond.
Zo blijkt dus, dat we als natiën in het vlees geen verwachting had-
den. Alleen Israël kon iets in het vlees verwachten. De komst van
hun Messias, Hij zou lijfelijk komen te midden van Zijn volk, en
orde op zaken op aarde gaan stellen. Het volk Israël moet eerst
zelf tot bekering komen en pas dan het een werkelijk licht van
Ieue zijn.

‘Geen verwachting in het vlees. Maar dus wel in de geest!’

Dat is een van de heel erg belangrijke facetten die in dit korte stukje
genoemd worden. In het vlees waren de natiën ondergeschikt aan
Israël. Maar de apostel is nu op het punt gekomen, dat hij belang-
rijke geestelijke waarheden omtrent het Efezegeheimenis en het
lichaam van Christus gaat onthullen. De status in Christus Jezus
verheft de heiligen en gelovigen tot een on-aards, een hoog hemels
niveau. Daar tellen de verschillen in het vlees niet langer. Daar telt
hoe men er geestelijk gezien voorstaat!

‘Dat is te danken aan het unieke werk van Christus?’

Zeker. Het gaat om dat tot stand is gekomen door  of in het bloed van
Christus. Het resultaat is, nadat men van zonden gereinigd is, dat men
nabij is gekomen. Nabij God en van daaruit ook dicht bij elkaar. Het
gaat om verzoening en eenheid. Want Hij is onze vrede. In dit stukje
(11-22) gaat het om vrede en dat heeft zeer nauw verband met de weder-
zijdse verzoening (Grieks: apo-katallasso).
De afstand is verdwenen. Er is vrede! Wat een verademing is dat! 

Woord vandaag

‘Wij van de natiën worden opnieuw aangesproken in dit ge-
deelte. Vers 13 geeft toch de verandering aan?’

Het is een mooi vers dat laat zien wat de gevolgen van Christus’
werk zijn. Die zijn verstrekkend en veranderden alles:

Thans echter, in Christus Jezus, zijn jullie, die eens veraf waren,
nabij gekomen in het bloed van Christus

Natuurlijk gaat Paulus verder, maar wat hier staat is bijzonder.
Het leven, het lijden en sterven en aansluitende opstanding van
Christus zijn allesbepalend voor de plaats van de gelovige uit de
natiën. Het gaat hier om het bloed van Christus en niet bloed
van Jezus. Christus is de Gezalfde, de Opgestane. Uit het tekst-
verband blijkt, dat de hoofdgedachte is: de afstand van de mens
uit de natiën tot God.

‘De mens is door het werk van Christus nabij God gekomen.’

Dat is het eerste. Het tweede vloeit eruit voort, namelijk dat de
mens uit de natiën naderde tot Israël. God woonde in principe
te midden van Zijn volk, maar Ezechiël had de heerlijkheid van
Ieue zien vertrekken uit Jeruzalem. Verder moet het voor ons
vaststaan, dat het ook in dit gedeelte gaat om de plaats van de
gelovige in Christus Jezus en niet om ongelovigen. Efeziërs 2:11-
22 maakt over de plaats van alle gelovigen (uit Israël en uit de
natiën) iets bijzonders bekend.

‘Maar het gaat toch ook hier om een aspect van het zogeheten
Efeze-geheimenis?’

Jawel, daar gaan we morgen dieper op in. Omdat het hier gaat
om de positie van de gelovige in Christus Jezus, gaat het om ge-
lovigen die een hemelse positie hebben. In Efeziërs wordt vijf
keer gesproken over te midden van de hemelingen en dat is
niet voor niets natuurlijk. Bij Christus Jezus gaat het om Hij, die
verhoogd en verheerlijkt is aan Gods rechter(hand). De gelo-
vigen hebben in Hem ook die plaats! 

Woord vandaag

‘Het hele gedeelte 11-22 van Efeziërs 2 is lastig om goed te be-
grijpen. Ben benieuwd wat naar voren komt!’

Het stukje gaat kennelijk over de plaats van de gelovigen uit de
natiën ten opzichte van die uit Israël. Op grond van de plaats van
het volk Israël in het vlees hadden de gelovigen uit Israël als van-
zelf voorrang tegenover de gelovigen uit de natiën. Paulus drukt
dat in Romeinen uit met: eerst de Jood, en ook de Griek.
De algehele situatie van de natiën als geheel ten opzichte van
God en Christus wordt in vers 12 beschreven.

Ja, we hebben het gisteren gelezen. Duidelijk.’

Zij waren in die era zegt vers 12, los van Christus, vervreemd van
het burgerschap van Israël en gasten van de verbonden die bij de
belofte behoren, geen verwachting hebbend en zonder God in de
wereld.
Dat was hun situatie in het vlees. Geen andere tekst in de

Schrift spreekt dat zo duidelijk samenvattend uit.
De natiën hadden geen zicht op de Messias, de Gezalfde, die in
Tenach was aangekondigd. Israël wist dat wel. Toen er naar ge-
vraagd werd door Herodes, wisten de schriftgeleerden feilloos
dat Hij in Bethlehem geboren zou worden, de stad van David.

‘En ze waren ook zonder God in de wereld, geen verwachting,
vreemd aan het burgerschap van Israël.’

Allemaal duidelijke aanduidingen van de hopeloze situatie waarin
zij waren. Zoals eerder gezegd konden zij alleen via de priesters,
via Israël tot de God van Israël naderen. Er waren er die wel tot
geloof waren gekomen in Israëls Messias. Paulus en Barnabas wa-
ren op reis geweest en er waren heel wat gemeentes ontstaan.
Wat was hun plaats eigenlijk? Tot het schrijven van Efeziërs waren
zij ondergeschikt aan Israël. Efeziërs is een algemene rondzend-
brief, in feite niet echt aan Efeziërs alleen gericht, maar aan alle
gelovigen in Christus Jezus (Efeziërs 1:1). Dat wijst op hun plaats
met de verheerlijkte aan Gods rechter(hand)! Wij, anno 2014,
hebben ook die plaats met Hem! Wat een genade!

Woord vandaag

‘Het is toch zo, dat Israël zich verheven voelde boven de natiën?’

Zij waren bedoeld om licht voor de natiën te zijn, dat licht van de
Thora en de profeten aan de natiën op goede wijze te onderwij-
zen. Maar zij hielden zich meestal zelf niet aan de Thora. Daarom
gingen zij in ballingschap en zijn dat nu grotendeels nog steeds.
In vers 11 worden echter de natiën aangesproken en wordt hen
gezegd wat hun geestelijke situatie was.

‘De vorige era – eens. Dat is toch in de tijd van Handelingen?’

Ja, en de tijd daarvoor. Israël was bedoeld als leider van de na-
tiën en dat zijn ze in feite bijna niet geweest. Ze waren het wel
voor wat betreft de verbonden en de beloften die ze hadden
ontvangen van Ieue, maar konden die positie niet waar maken.
Dus in het vlees werd hun bevoorrechte plaats zichtbaar door
de besnijdenis. Zij werden voorhuid genoemd. De Joden gebrui-
ken vandaag de dag de uitdrukking gojim voor de natiën. Zij
beschouwen de natiën als zondaars (Galaten 2:15).

‘De situatie van de natiën was eigenlijk hopeloos, tenzij zij
zelf tot de God van Israël wilden naderen.’

Dat werden de proselieten in de tijd toen de Heer op aarde was.
In het verleden kon zowel de Israëliet als de vreemdeling die on-
der hen woonde, naderen tot Ieue door een offer te brengen bij
de Tabernakel of de Tempel. Later, toen het judaïsme ontstaan
was, moesten degenen die wilden naderen nog meer gebruiken
in acht nemen. Zij waren in die era zegt vers 12, los van Christus,
vervreemd van het burgerschap van Israël en gasten van de ver-
bonden die bij de belofte behoren, geen verwachting hebbend
en zonder God in de wereld.
Dat was hun situatie in het vlees.
Maar door de komst van de Heer Jezus op aarde en wat Hij deed,
was een enorme verandering tot stand gekomen!