23 juni 2018
‘God is de Bron.’
De psalmist zei: al mijn bronnen zijn in
U. Het licht, de woorden, de geest, le-
ven, adem, alles is van Hem. Wij heb-
ben alles van God ontvangen. En wat
niet zo voor de hand ligt, wij ontvan-
gen óók alle genade en vermogen van
God om iets te kunnen doen. De goe-
de werken ook zo, want God maakt ze
tevoren gereed (Efeziërs 2:10). Opdat
wij daarin kunnen wandelen.
‘De wandel is ook uit God?’
Natuurlijk is dat niet iets, wat wij zelf
kunnen. Dan zou eigen kracht om de
hoek komen kijken. Want de apostel
getuigt in 1 Corinthiërs 15 wat wij gis-
teren lazen (vers 10):
In de genade van God ben ik wat ik
ben, en Zijn genade in mij is niet om
niet geweest; integendeel, ik heb mij
meer ingespannen dan zij allen, ech-
ter niet ik, maar de genade van God
die tezamen met mij is.
Deze geestelijke genade werkt in acti-
viteiten die tot Zijn eer zijn.
‘Wonderlijk, hoe dat gaat.’
De drie grote reizen die de apostel in
het dienstwerk voor Christus Jezus on-
dernam; hij kon ze doen omdat de ge-
nade van God met hem was. De lei-
ding die hij kreeg was door de geest
van de Heer. Soms lees je, dat heilige
geest hem verbood een weg te gaan
(Handelingen 16:6,7), en wordt ook
de geest van Jezus genoemd. Met dit
woord zien we het geestelijke karak-
ter van de destijds doorbrekende tijd
van genade (Efeziërs 3:2).