Woord vandaag

‘Nu ben ik nog nieuwsgieriger geworden naar Efeziërs 2:11-22!’

Het is een opmerkelijk gedeelte uit deze fantastische brief van Paulus!
Het in het vlees (wordt twee keer in Efeziërs 2:11 gezegd) wordt nu: in
de geest
(zie vers 18,22), in Christus Jezus (vers 13). Dan zijn alle verschil-
len die in het vlees nog bestonden, weggevallen. Daarmee is ook de vijand-
schap ten einde. Die is door het kruis gedood met Hem (vers 16).

‘Machtig, dat God door het werk van Christus aan het kruis de verzoening
tot stand heeft gebracht.’

Door het kruis is de vijandschap in Zijn vlees, en daarmee tussen de twee
groepen: gelovigen uit de gojim en die uit Israël, gedood. Het is weg! Zij zijn
verenigd in het lichaam van Christus, en daarmee komt de nieuwe mens-
(heid) tot stand (vers 15)! De verzoening van beide groepen is met God, en
zij zijn in vrede met Hem en daardoor ook met elkaar. De totale verzoening
met God heeft een uitwerking in die twee groepen: zij vormen een eenheid
waarin geen sprake meer is van Jood en heiden!

‘Want dat verschil werd alleen in het vlees uitgedrukt, en bestond alleen in
het vlees, begrijp ik dat goed?’

In de geest niet. Het gaat in feite om de rechtstreekse toegang tot God de
Vader, in de geest
. Die weg is vrij! Zij die voorheen twee groepen waren,
worden nu gebouwd tot een heilige tempel in de Heer en samengebouwd
tot een woonplaats van God in de geest! Het punt in dit gedeelte is niet dat
de heidenen tot de Joden genaderd zijn en daarom onderworpen zijn aan
de Thora zoals die op Israël was gelegd, het oude verbond, maar dat God
een nieuwe mensheid schept!

‘En die nieuwe mensheid heeft geen tempel meer nodig, omdat God daar
zelf in woont?’

Dat is het geweldige slot van dit stukje van Efeziërs 2. Het gaat er niet om, dat
heidenen bij Israël gevoegd worden, maar dat de twee groepen gelovigen in
het lichaam van Christus een nieuwe eenheid vormen, een nieuwe schepping.
Het bijzondere dat aan al die gelovigen duidelijk gemaakt moest worden, is dat
de heidenen op gelijk niveau met Israël zijn gekomen. Dat wordt met zoveel
woorden gezegd in vers 19!

Woord vandaag

‘Graag zou ik nog wat willen doorpraten over dat Efeziërs 2:11-22.’

Dit is een gedeelte uit Efeziërs dat helaas nogal eens verkeerd begrepen
wordt. Men mist de diepgang van wat Paulus mocht neerschrijven van
Christus Jezus. Zoals we gisteren hebben gezien, gaat het hier onder
andere om de tegenstelling in het vlees en in de geest. Dat is een aspect
wat belangrijk is, vooral als het om het geheimenis van de Efezebrief
gaat.

‘Je leest het en je bent blij met het feit dat de vijandschap in Zijn vlees
door de werking van het kruis ten einde is. Dan let je er niet zo op, dat
er gesproken wordt over in het vlees en in de geest.

Zo gaat dat soms met lezen en bestuderen van de Schrift. Juist de details
vergeet je en die zijn vaak zo belangrijk. Waar het om gaat, is dat de natiën
geestelijk gezien (in de geest) op gelijk niveau met Israël zijn gekomen.
De bevoorrechte plaats van dat volk geldt in dit beheer van het geheimenis
niet. In deze tijd wordt het lichaam van Christus uitgeroepen en is God niet
direct bezig met Israël en de volkeren.

‘Wacht even, het beheer van het geheimenis, wat is dat?’

Dat is een periode die in de Schriften van de Tenach niet aangekondigd was.
In de profetieën wordt deze periode niet genoemd. Vandaar het woord ‘ge-
heimenis’. Het is een in de profetie verborgen periode. Paulus noemt dit in
Efeziërs 3:9 : ….

en allen te verlichten wat betreft het beheer van het geheimenis, dat vanaf
de eonen weggehouden was in God,  die alles schept ……

Het beheer (een administratie, een vorm van bestuur, letterlijk: huis-wet)
van het geheimenis was dus zelfs vanaf de eonen weggehouden (verborgen)
in God zelf!

‘Oke, dat is me al wat duidelijker nu. In deze 2000 jaar roept God het lichaam
van Christus, een lichaam dat uniek is?’

Absoluut. Uniek in alle opzichten. Omdat het gaat om een nieuwe mens(heid),
gelden er heel andere wetmatigheden dan in deze oude mens(heid)!

Woord vandaag

‘He dat van gisteren was wel goed. Het werd me duidelijk. Ook dat
het gedeelte van Efeziërs 2:11-22 begint met vlees en eindigt met
geest. Dat was me nog niet eerder zo opgevallen.’

Het gaat om de situatie van de natiën (gojim) in het vlees ten opzichte
van Israël. Zij waren veraf, en Israël was dichtbij. Dat was in het vlees.
Want Israël kon tot Jahweh naderen, kon dichtbij komen, omdat de
tabernakel te midden van Israël was en later de tempel in Jeruzalem
stond. In het heilige der heiligen was de aanwezigheid van Jahweh.
Daar mocht de hogepriester een keer per jaar komen op grote verzoendag.

‘Dus als de natiën dicht bij Jahweh wilden komen moesten ze naar Jeruzalem
afreizen om daar -toch nog op afstand- dichter bij Jahweh te komen.’

Zo was dat. Nu legt Paulus uit, dat die situatie gewijzigd is door het kruis.
De natiën waren in het vlees veraf, en Israël was in het vlees dichtbij. Nu zijn
de gojim in het bloed van Christus nabij gekomen. We moeten echter iets dat
er ook staat, niet missen. Iets dat bijzonder van belang is in dit stukje.

‘Wat is dat dan?’

Er staat bij: in Christus Jezus! Dat is hier zo enorm van belang. In Hem, dan
is het geestelijk. In Hem, die onze vrede is, zijn beide groepen (gelovigen uit
Israël en uit de gojim) één en is er dus geen sprake meer van vijandschap.
Die vijandschap in Zijn vlees kwam tot uiting in het besneden zijn van Jezus.
Vandaar dat Paulus in vers 11 spreekt over besnijdenis en voorhuid. Dat geldt
in het vlees. Maar in de geest, in Christus Jezus, speelt dat totaal geen rol meer!

‘Daarmee is dus besneden zijn geen voorrecht meer. Geen betekenis meer.’

En daarmee verbonden het zich houden aan de Thora en alle gebodjes en
verbodjes van het Judaïsme (mondelinge Thora). Dat heeft geen betekenis
meer. In de geest hebben de natiën dezelfde positie als Israël, als het om
gelovigen gaat. Israël heeft in deze tijd van genade geen plaats boven de andere
volkeren. Straks, als de tijd van genade voorbij is, wel weer. Dan zal blijken dat
zij het van oudsher uitverkoren volk zijn.

Woord vandaag

‘De toegang tot God lijkt mij het meest wezenlijke voor de mens.’

En dat is het voor God zelf ook. Hij onderwijst in Zijn woord in talloze
typen en beelden hoe de mens vrije toegang tot Hem zelf heeft. Dat kon
pas écht zo zijn, toen Zijn eigen zoon stierf op Golgotha en het gezegd
had: ‘het is volbracht‘. Toen was het werk gedaan en blies Hij de laatste
adem uit en gaf zijn geest terug aan God.

‘Er gebeurde heel wat; een aardbeving, duisternis was er geweest.’

Het meest veelbetekenend was de voorhang die van boven naar beneden
scheurde; dat is: de weg naar het heilige der heiligen is niet langer afge-
sloten. Niet langer hoefde de hogepriester één keer per jaar binnen te gaan
met het bloed van een van de twee bokken, maar lag de weg vrij!

‘De weg werd door de zoon vrijgemaakt!’

Precies. Maar de apostel maakt duidelijk, dat die weg niet letterlijk is, maar
geestelijk. Geestelijk gezien is de weg vrij! Een mens hoeft niet naar Jeruzalem
om daar God te ontmoeten bij de klaagmuur of iets dergelijks. Wij hebben door
Zijn geloof de vrije toegang in het binnenste hemelse heiligdom, waar de Vader
is. Die toegang tot de tempel (van Herodes) was problematisch geworden. Joden
mochten dichter naderen dan de heidenen, de gojim.

‘Er was daar sprake van een muur waar de gojim niet voorbij mochten?’

Het was wat Paulus als voorbeeld gebruikt in Efeziërs 2:14. Hij noemt die muur
de middenmuur (Grieks: mesotoichos) van de (stenen) omheining. Die is door
de dood van Christus ontbonden, losgemaakt, neergehaald. Paulus gebruikt die
speciale uitdrukking als beeld (want toen hij dat schreef stond die middenmuur
er nog!) voor het wegdoen van de vijandschap in Zijn vlees!

‘De vijandschap in Zijn vlees. Wat is dat? Hoe was dat zichtbaar dan?’

Daarover morgen meer!

Woord vandaag

‘He dat was goed gisteren, een hart onder de riem voor mensen die
kinderen hebben die niet in het geloof verder zijn gegaan.’

We zijn voorzichtig daarmee, want je kunt nooit in het hart kijken, de
Heer ziet het hart aan. Wij niet. Wij kunnen alleen tegen de buitenkant
van iemand aankijken. Daarom kun je bidden voor die kinderen van
wie je weet dat ze ‘een andere weg’ gaan. En voor de ouders van die kin-
deren. Die liggen er weleens wakker van, misschien, en worstelen met
allerlei vragen.

‘Of zij fouten hebben gemaakt in de opvoeding en zo?’

Dat doen alle opvoeders. Zij maken fouten. Maar het is wel belangrijk de
lijntjes naar die kinderen open te houden. Er is wat dat betreft helaas al
zoveel schade aangericht. Kinderen die ouders niet meer willen zien,
soms tientallen jaren lang, of zelfs nooit meer. Dat is vreselijk voor die
ouders én voor die kinderen. God weet, hoeveel verdriet daarin is.

‘Het zijn moeilijke dingen, ouders-kinderen en vice versa.’

Er gaat vaak veel mis in de communicatie, in het gesprek, dat wil met
name in de puberteit weleens stil vallen. Daar gaat de tegenwerker mee
aan de haal en schept verwijdering.
Dat is op een ander vlak ook zo: God en wij. Dat gesprek met Hem is zeer
belangrijk. Het is ook een voorrecht: je kunt bij Hem zomaar binnen
lopen en alles wat op je hart is, bespreken.

‘Dat is toch wel heel mooi he.’

Het is bijzonder hoe dat tot stand is gekomen. Met name voor de gojim,
de heidenen, de natiën, was de afstand tot God, tot Jahweh, heel groot.
Zij konden alleen via het volk Israël naderen, en moesten daarvoor naar
Jeruzalem. Men kon volgens de Thora tot in de tempel komen. Maar in
elk geval niet in het heilige der heiligen. Daar kon alleen de hogepriester
één keer per jaar op grote verzoendag binnenkomen. Daar was de aan-
wezigheid van Jahweh!