‘We zagen gisteren, dat de verhoging van de koperen slang in de woestijn
een type is van de verhoogde Zoon des mensen. Opmerkelijk.’
Het draait bij Johannes om de verhoogde Heer. En het is in dit gedeelte:
‘opdat een ieder, die gelooft, in Hem eonisch leven hebbe’ (vers 15).
In vers 16 gaat het om de reden van dit alles. God heeft de wereld lief en
geeft zijn eniggeboren zoon. Dat is een tijdloos feit! Zowel het ‘liefhebben’
als het ‘geven’ staat in de aorist vorm, en drukt een tijdloos feit uit. Het
gaat in dit vers om het karakter van Gods liefde, niet om de hoeveelheid.
‘Dat is heel fijn, Gods liefde is tijdloos, het gaat boven de tijd uit. Die is er
gewoon altijd!’
Ja, bedenk hierbij, dat het karakter van de God die Nicodemus kende, zich
beperkte tot binnen de grenzen van Israël. Hij werd voorgesteld als de
Wetgever, eisend. Hij gaf alleen iets als een beloning. Nu is die liefde door-
gebroken, door de omheining om het Joodse volk heen; Hij is de gulle
Gever, en geeft eonisch leven aan ieder, die gelooft!
‘En de ongelovigen gaan verloren? Voor eeuwig?’
Het eonische leven houdt in, dat de gelovige leven heeft in de komende
eon van aardse koninkrijk (de duizend jaar van Openbaring 20) én in de
eon van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De ongelovige heeft geen
eonisch leven, dus zal dood zijn in die komende eonen. Uiteindelijk volgt
de levendmaking van de rest van de mensheid zoals we gezien hebben
door 1 Corinthiërs 15:22-28! Uiteindelijk zal heel de mensheid onsterfelijk
eindeloos leven!