‘We hebben zo veel prachtigs in Zijn woord. Je raakt er nooit op uitgekeken.’
Ja, er is veel dat ons boeit en blijft boeien. We hebben veel om voor te dan-
ken. Die Vader van die verloren zoons was ook met innerlijke ontferming
bewogen toen zijn zoon terugkeerde. Schandelijk voor hem als vader hoe die
zoon geleefd had. Hij had er een zooitje van gemaakt. Het draf van de zwijnen
moeten eten. Toen was hij teruggegaan met veel gevoelens van schaamte
over wat hij allemaal gedaan had.
‘Hij hoefde toch –ondanks dat- geen berouw te tonen, niet door het stof.’
Nee, je zou bijna zeggen dat die vader dat wel deed. Door het stof gaan. Zijn
goede naam was besmeurd door die zoon die zich schandelijk had gedragen.
Niettemin liep de vader snel naar zijn zoon en omhelsde hem. Het werd feest,
de zoon kwam thuis en die vader ook. Dat is nu het wonderlijke van liefde.
Die is sterker dan de dood. Dat blijkt bij God, die niet zal stoppen tot ook de
tweede dood is opgeheven.
‘Hoe groot is onze God toch. En wonderlijk.’
Bij die vader bleek dan ook het innerlijke mededogen sterker dan allerlei
menselijke overwegingen of veroordelende gedachten. Liefde bleek sterker
dan al het wettische, oordelende denken. Juist tegen de schriftgeleerden en
farizeeën werd dit deel van de gelijkenis in Lucas 15 en 16 gesproken. En de
vader nodigde de oudere zoon uit om mee te feesten. Maar die zoon was
nog niet thuis gekomen. Zat nog vast in zijn wetticisme. Maar zou daar wel
uit komen. Zoals eens heel Israël gered zal zijn door Gods genade.