‘Mooi ook wat vers 9 zegt, dan gaat het om geven.’
Vereer Jahweh met je bezit
met de eerstelingen van heel je opbrengst
Dat kan zeker verwijzen naar het geven van de eerstelingvrucht van
het land, zoals dat in de Thora aangegeven is (Numeri 15:20,21 o.a.).
Het land was/is namelijk niet van Israël, maar van Jahweh. Dat zegt
Hij ook zonder omwegen in Leviticus 25:23.
De Israëliet was gehouden een zeker deel van de opbrengst aan (de
dienst aan) Jahweh te geven. Hij kan dat doen, en geeft daarmee te
kennen dat het van Jahweh ontvangen werd.
‘Zo is het ook voor ons, in zekere zin?’
Ja. Wij hebben, wat wij noemen, ‘bezittingen’. Deze zijn van God ont-
vangen. Al wat wij ‘hebben’, hebben wij van Hem ontvangen. Het is
al genade. Voor ons als leden van het lichaam van Christus geldt, dat
wij geestelijke zegeningen hebben ontvangen in Christus. Dat is een
onvoorstelbaar grote rijkdom! Veel meer dan het aardse ‘bezit’ dat
aan Israël werd toevertrouwd. Deze rijkdom is ons gegeven om niet.
‘We genieten elke dag van de zonneschijn van Zijn genade.’
Zeker weten! Die genade is vaste grond onder je voeten, want het Zijn
de zegenende handen van onze Vader, die ons bestaan dragen. Dan be-
sef je, dat je al wat je hebt in feite van Hem is. Dan is het ook niet moei-
lijk meer, het aardse bezit los te laten en het alleen van Hem te ver-
wachten. Dat houdt in, dat we gewoon doorgaan met wat we doen en
in ons hart die overtuiging dragen. God geeft wat Hij nodig vindt om te
geven en doet dat naar Zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus!