‘De tegenstander was toch degene die het eerst zondigde?’
Jawel. Wanneer we nadenken over de oorsprong van de zonde, dan
komen we daar uit. In de Schrift vinden we een duidelijke aanwijzing
in het boek Job (26:13):
Door Zijn geest verfraaide Hij de hemelen
Zijn hand leed pijn/had geboorteweeën bij de (voort)vluchtige slang
Let daarbij op het verschil tussen geest in de eerste zin en hand in de
tweede. Geest veronderstelt nauwe verbondenheid en hand wijst op
kracht en vakmanschap, maar met de hand houd je iets van je af.
‘En wordt de tegenstander nog vaker zo genoemd?’
In Jesaja 27:1 zien we hem onder hetzelfde beeld van een slang:
In die dag zal Ieue (Ik ben) vergelden met Zijn harde, grote en sterke
zwaard aan de Leviathan, de (voort)vluchtige slang, Hij zal de draak
in de zee slaan.
Dit betreft de komst van de dag van Ieue, dat blijkt uit Jesaja 26:21,
waar onomwonden gesproken wordt over de gerichten die de dag
van Ieue inluiden en in het boek Openbaring beschreven worden.
De tegenstander is de oude slang (Openbaring 12:9), in de eindtijd
wordt hij gezien onder het beeld van een grote rode draak.
‘Ja, dit zijn sterke aanwijzingen dat het dezelfde is als in Job 26:13.’
Dan hebben we zeer sterke teksten die het ontstaan van de satan
weergeven. Daaruit volgt, dat hij als slang, als tegenstander gescha-
pen werd. God miste daarmee Zijn doel niet! Nee, de satan deed
vanaf dat moment niets anders dan tegenstand bieden, zondigen,
et cetera. En zo voldeed hij precies aan dat wat God met hem als
schepsel voorhad en toe bestemde: tegenstand bieden, vernielen.
En zo zijn we beland bij de oorsprong van de zonde en zien dat ook
de satan een schepsel van God is, en daarmee is alles uit God.