25 juli 2019
‘Je leest slecht in 2 Corinthiërs 5:10.’
Dat woord is te vinden in twee van de
drie grote Griekse handschriften. Eén
van de drie heeft het woord kwaad in
de tekst. Het woord slecht valt in die
categorie. Nu de Schriften zelf onder-
scheid maken tussen zonde en kwaad,
verdient dit aandacht. Zoals we de vo-
rige keren hebben gezien, komen onze
zonden niet aan de orde. Dat kan niet,
omdat we te allen tijde beschermd zijn
door het kostbare bloed van Christus.
‘Zonde(n) lees je niet bij de bema.’
Dat is een tweede reden, die hoogst-
waarschijnlijk uit de eerste voortkomt.
We leren uit de Schrift, dat God het is,
Die kwaad schept en tegelijkertijd niet
zondigt. Velen vinden dit een te harde
noot om te kraken. Zij menen dat het
zo niet bedoeld kan zijn, of denken dat
de Schriften onjuist zijn op dat punt. Of
zij vatten Jahweh in zulke Schriftplaat-
sen (Jesaja 45:7 bijvoorbeeld) zo op dat
het niet om de enige ware God van het
volk Israël gaat.
‘Merkwaardig, want het staat er wel.’
Geloof heeft als kenmerk: onderschik-
king aan Gods woord. God zondigt ab-
soluut nooit, maar schept wel kwaad,
bij gelegenheid. Als dat nodig is voor
Zijn plan. Zo ook in ons leven als gelo-
vige. God brengt -via via- slechte, kwa-
de dingen over ons, zodat wij veroot-
moedigd worden. Én tegelijk ontvang-
en we Zijn genade om onder de gege-
ven omstandigheid te blijven staan. Zo
onderwijst Hij ons, bereidt ons voor op
onze toekomstige bediening.