‘Oudsten nodig in Kreta.’

Ja, Paulus noemt nog wat criteria:

Want de opziener moet als een be-
heerder van God onbeschuldigbaar 
zijn, onbaatzuchtig, niet opvliegend, 
geen wijnzuiper, geen ruziezoeker, 
niet gierig
                         Titus 1:7

Hieruit blijkt, dat een opziener ge-
loofsgroei doorgemaakt heeft. Zo
leeft hij, niet de eigen begeerten na-
lopend, matig in alles. De vrucht van
de geest is zichtbaar bij de opziener.

‘Zijn alle oudsten opzieners?’

Nee, het lijkt wel of het zo is, wan-
neer je deze verzen in Titus 1 leest,
maar wanneer we 1 Timotheüs 3:2 
ernaast leggen, blijkt de opziener de 
extra kwaliteit te hebben:

bekwaam om te onderwijzen

Dat wordt bij de oudsten in Titus 1
niet genoemd, maar bij de opziener
wel (in Titus 1:9).

‘Niet een jongere in het geloof.’

De ousten en opzieners hebben de
nodige ervaring in de wandel opge-
daan. Zij weten in de hele wapen-
rusting van God (Efeziërs 6:10-20)
te wandelen. Ze kennen de tactie-
ken van de tegenstander. Geestelij-
ke gelovigen (1 Corinthiërs 2:14,15)
zijn niet in zielse dingen mee te sle-
pen, maar zijn gericht op wat boven
is, waar Christus is.