‘Onze verwachting.’

Ja, we lezen verder:

want dit zeggen wij jullie in een
woord van de Heer, dat wij, de
levenden, die overblijven tot de
aanwezigheid van de Heer, in
geen geval uitgaan vóór hen die
te rusten zijn gelegd
       1 Thessalonicenzen 4:15

Hier biedt de Heer ons door Zijn
woord uitzicht en rijke troost. Als
wij nog leven bij Zijn (toekomsti-
ge) aanwezigheid, dan zullen wij 
uitgaan -wat dat is volgt nog- sa-
men met de ontslapen gelovigen.

‘Ja, weer fijn om dit te horen.’

We zijn ons bewust, dat Paulus 
dit schrijft, niet Petrus of een van
de andere apostelen van de Be-
snijdenis. De verwachting van Is-
raël is de aanwezigheid van Hem,
de Zoon des mensen, op de Olijf-
berg. Paulus zag dat in deze ge-
meente iets ontbrak.

‘Het gaat om deze verwachting?’

In feite wel, want in 3:10 lees je:

nacht en dag smeken wij boven
alle mate om jullie aangezicht te
zien en het ontbrekende van jul-
lie geloof aan te passen

Mogelijk was bij een aantal be-
kend wat Israël verwacht uit Da-
niël en Zacharia. Paulus was be-
zig in een andere lijn. Wat kon
de gemeente uit alle natiën ver-
wachten? Daarop geeft Paulus
in deze (en zijn tweede brief) en
de andere brieven antwoord.