‘Wij denken, dat toen Abram geroepen werd, niemand rechtvaardig was.
Zelfs Abram niet. Hij was als de rest. Maar God verscheen hem in Ur van
de Chaldeeën en zei hem zijn thuis te  verlaten en op weg te gaan naar
het land dat God hem zou tonen. En Abram, een afgodendienaar, ge-
hoorzaamde de stem van de enig ware God. Zó superieur is de kracht van
God boven die van de afgoden, die door Abram en zijn familie aanbeden
werden. Dus wilde Abram van toen af alleen de God aanbidden, die neer-
daalde en het zich uitkoos de God van Abraham genoemd te worden.’

Uit: ‘The All-sufficiency of God’ – J.H. Essex, UR LXIV, blz.63