Woord vandaag

‘Het is echt fantastisch he, dat wij zo’n evangelie mogen kennen. Alles is echt in
Vaders hand.’

Dat moet een enorme rust en vrede in je hart geven. Als je kind een andere weg
gaat dan jij liever had gewild, dan heb je toch die zekerheid dat je over alles heen
kijkt en geen onrust hebt dat je kind voor eeuwig verloren gaat. God laat Zijn men-
sen niet los, Hij zal ze allemaal weten te vinden. Al die verloren zonen en
doch-
ters brengt Hij terug. Tot en met de laatste.

‘Wat een bevrijding zou dat voor veel christenen zijn, als ze dit zouden weten.’

Het is een feit, dat veel christenen in de praktijk meer aan de tradities hechten,
dat wat
hen is bijgebracht, dan aan het Woord van God zelf. Zij gaan het aan de
dominee vragen
als ze dingen horen uit de Schrift die zij niet kunnen weerleggen.
Er wordt ze niet geleerd
zelf op onderzoek uit te gaan en te leren wat de Schrift zelf
zegt. De dominee zal antwoor
den vanuit de bekende leer artikel 37 van de Neder-
landse Geloofsbelijdenis.

‘Ja zo gaat het, de predikant is met handen en voeten gebonden aan de geloofsbelijdenis.’

We zijn gelukkig vrij van al die kerkelijke leringen en kunnen vrijuit geloven wat
de Schrift
zegt. Die laat ons niet in het onzekere zitten. Paulus heeft erg duidelijk
gemaakt hoe het zit. Eén stierf voor allen, en Hij werd opgewekt uit de dood.
Daarmee ging wel die hele mensheid mee het graf in. Degenen die zijn gewekt, zijn
de gelovigen van nu. Zij hebben een hemelse toekomst. Straks gaan wij en ook Israël
in de bediening die wij en zij van God ontvangen hebben. Wat een groot plan! En het
zal ook uitgevoerd worden totdat het doel bereikt is!

Woord vandaag

‘Het volk gaat nog een heel erg moeilijke periode tegemoet. Dat is wel zeker.
Ze worden omringd door vijanden.’

Ze zijn en blijven Gods uitverkoren volk. Zij weten wat lijden is, dat is ermee
verbonden. Jezus Christus was en is dé Uitverkorene. Ook Hij heeft veel gele-
den. Dat ging erg diep, tot en met de dood van het kruis. Maar dat gaf wel een
enorme vrucht, Hij werd opgewekt en God is de redder van alle mensen. Ge-
weldig goed nieuws dus. Wij zijn gelukkig in de omstandigheid dat wij dit heb-
ben ontvangen en als een van de eersten dit plan zo mogen kennen.

‘Velen blijken in de christelijke wereld hun neus nog steeds op te halen voor
zulk geweldig goed nieuws.’

Er zijn er best wel die ons haten omdat wij alverzoeners zijn in hun ogen. Dat
God het is, die alle schepselen met zich verzoent door de dood van Zijn Zoon,
ontgaat hen. Maar God zal door de diepte heen meegaan met Zijn mensheid.
Hij zal alles bereiken wat Hij zich had voorgenomen. In het christendom hoor
je, dat het gaat om jouw geloof, jij moet geloven. Daar is je redding uiteindelijk
van afhankelijk.

‘Dus als ik het goed begrijp, is uiteindelijk van mijn geloof en keuze afhanke-
lijk of je gered wordt ja of nee.’

Dan is het niet 100% genade meer. God wacht af totdat jij een keuze hebt gemaakt.
In deze gedachtegang natuurlijk. Want de mensheid ís op Golgotha en door het
graf heen al gered.
Geen: ‘ja, maar’. Het is een feit. Christus is de Opgestane en daar-
om zal heel de mensheid eens delen in het door Hem bewerkte heil. Het hangt God
zij dank niet van de mens af. Die Ene, de middelaar tussen God en mens, heeft álles
volbracht.

‘Dat is enorm. Heerlijk. Wat een vreugde geeft dat in je hart he.’

Mensen en de tegenstander willen het anders. Maar de Zoon van God is werkelijk de
verlosser van heel de mensheid. En zelfs ook van de hemelingen. Want daar begon
het allemaal en daarom werd de wereld neergeworpen ergens tussen Genesis 1:1 en
1:2. Het herstel begon daarna, omdat God redding voor de hemelingen op het oog
had. De mens werd geschapen door de grote Pottenbakker: God zelf, Jahweh. Toen
kon de Zoon ook mens worden, om als een enorm schouwspel voor de hemelingen
te sterven op het vloekhout van Golgotha, zodat er vrede werd gemaakt!

Woord vandaag

‘Eigenlijk vind ik het best duidelijk, als je de twee evangeliën kent, gaat het
om twee verschillende lijnen, die God geeft.’

De overstromende genade (Romeinen 5:20,21) waar wij nu in leven, is een
periode die ‘het beheer van het geheimenis’ wordt genoemd in Efeziërs 3:9.
Deze periode was in Tenach niet geopenbaard, wel in de typologische bete-
kenis (de verborgen aanduidingen), maar nooit expliciet in de tekst genoemd.
Het was een verborgenheid. Als deze periode voorbij is, is ook het beheer van
de genade van God (Efeziërs 3:2) voorbij. Dat wordt afgesloten met de wegruk-
king van het lichaam van Christus.

‘Daarna gaat God de lijn met Israël en de volkeren voortzetten?’

Jawel, totdat ‘de verborgenheid van God’ (Openbaring 10:7) wordt afgesloten,
gaan de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen (Mattheüs 13) in ver-
vulling. Als de gerichten van het boek Openbaring gaan plaatsvinden, zal God
spreken en is de verborgenheid in alle opzichten voorbij. God verbergt dan niet
langer Zijn aangezicht voor Israël en de volkeren. Degenen die Hem aanroepen
zullen behouden worden; zij zullen volharden tot het einde.

‘Dat gaat dus om allen uit Israël en de volkeren die de Naam van Jahweh zullen
aanroepen in die dagen?’

Ja, na de bazuin van God van 1 Thessalonicenzen 4:13-18 geldt dat principe. Het
evangelie van de genade van Christus (Galaten 1:6) geldt dan niet meer; dan is
alleen het evangelie van de besnijdenis van toepassing. Het zal een moeilijke
periode zijn, want de waarheid zal op de aarde geworpen worden, God zal een
krachtige werking van dwaling sturen, zodat men de leugen zal geloven (2 Thes-
salonicenzen 2:11).

‘De enorme gerichten van Openbaring komen eraan. Het moet ook gaan gebeuren.’

Het kan niet uitblijven. Alles drijft ernaar toe. Nu deze dagen er weer een behoor-
lijke dreiging van een confrontatie van Israël met Iran (Perzië) is, word je weer
bepaald bij de woorden van de Heer: ‘ jullie zullen horen van oorlogen en geruch-
ten van oorlogen’ (Mattheüs 24:6). Ook in Syrië is het aanhoudend onrustig en
de druk vanuit de Arabische liga op Syrië neemt toe. Het regime zal vermoedelijk
op den duur daar moeten vallen. En dan is er weer een dictator weg. Allemaal
voorbereidend op het einde, de slotfase van deze boze eon!’

Opmerkelijk

“….. Opnieuw lezen wij in Jeremia 18:5-10, dat de profeet schrijft. Hij schrijft
nada
t hij in het huis van de pottenbakker is geweest. Daar zag hij hoe de potten-
bakker een vat/kruik maakte om het daarna weer stuk te maken omdat er iets
niet goed aan was.

Toen kwam het woord van Jahweh tot mij:
Zou Ik met u niet kunnen doen zoals deze pottenbakker, huis van Israël? spreekt
Jahweh. Zie, zoals de klei in de hand van de pottenbakker, zo bent u in Mijn
hand, huis van Israël.
Het ene ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en
over een koninkrijk dat Ik het weg zal rukken, af zal breken en zal doen onder-
gaan.
Bekeert zich dat volk waarover Ik die uitspraak heb gedaan echter van
zijn kwaad, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik het dacht aan te
doen.
Het andere ogenblik doe Ik de uitspraak over een volk en over een konin-
krijk dat Ik het zal bouwen en planten.

Doet het echter wat kwaad is in Mijn ogen door niet te luisteren naar Mijn
stem, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmee Ik zei het goed te
doen.

In dit voorbeeld zien wij God als de goddelijke Pottenbakker, de grote Schep-
per van alles, die Zijn recht om Zijn schepselen zowel goed als kwaad aan te
doen, benadrukt. En Hij oefent dit recht uit door heel de Schrift heen. De grote
vloed, was een groot kwaad voor al de mensen op aarde, behalve voor Noach
en zijn gezin. De verwoesting van Sodom en Gomorra was kwaad voor de inwo-
ners van die slechte steden, behalve voor de familie van Lot. De plagen die tegen
de Farao naar Egypte kwamen, nadat God zelf Farao’s hart verhard had, opdat
hij zich niet zou bekeren (Romeinen 9:14-18), waren alle een verschrikkelijk
kwaad voor de Egyptenaren, maar brachten tegelijk zegen voor de Israëlieten…..”

Uit: ‘The problem of evil’ , blz. 5, J.H. Essex.


Woord vandaag

‘Zeg, dat zette mij wel aan het denken, wat jij gisteren naar voren bracht over
de twee evangeliën.’

Het is een duidelijk verschil, en verklaart onder andere waarom het lichaam
van Christus weggerukt wordt vóór de 70e jaarweek van Daniël. Als dat is
weggenomen van de aarde (met kracht), dan geldt alleen nog het evangelie van
de besnijdenis. Dat roept tot het aardse koninkrijk van Messias Jezus. Die gelo-
vigen zullen moeten volharden tot het einde. En dat is het einde van eon, als
het om Mattheüs 24 gaat.

‘Dat is deze tegenwoordige boze eon neem ik aan?’

Ja zo noemt Paulus die in Galaten 1:4. In die eon is er een ‘god van deze eon’,
dat is de tegenstander (2 Corinthiërs 4:4), die de ongelovigen verblindt. Tegen
de heiligen uit Israël wordt door de Heer Jezus in Mattheüs 24:14 gezegd, dat
zij moeten volharden tot het einde. Zo’n voorwaarde kent het lichaam van
Christus niet; zij zijn gered in pure genade. Zij worden gered, of zij nu geeste-
lijk gezien waken of slapen (1 Thessalonicenzen 5:9,10).

‘Dat is weer een aanmerkelijk verschil.’

Zo zijn er talloze verschillen tussen de beide evangeliën, daar hebben we in het
verleden zeer uitvoerig met elkaar over gesproken. Als de Heer Jezus van de
laatste jaarweek van Daniël 9:24-27 zegt, dat de heiligen van Israël moeten

vluchten als de gruwel van de verwoesting wordt opgericht (en dat gebeurt op
de helft van de 70e jaarweek), dan zullen zij vluchten naar Petra (Sela, Bozra,
enz.) en misschien En-Gedi. De vraag is, waar die gelovigen door geroepen zijn.

‘Door het evangelie van de besnijdenis natuurlijk, dat kan niet anders.’

Dan moeten zij wel in de periode vóór die helft van de jaarweek gewekt zijn.
Dat gebeurt niet op 1 dag, daar zal tijd overheen gegaan zijn. Deze zijn ge-
roepen in die eerste helft van de 70e jaarweek van Daniël door het evangelie
van de besnijdenis. Er bestaan dan niet twee evangeliën naast elkaar.
En over al die leden van het volk Israël die in het land Israël zijn, maar die
dan nog steeds grotendeels ongelovig zijn, wordt gezegd:

Want wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid, dan zal een onver-
wacht verderf hun overkomen, zoals de weeën een zwangere, en zij zullen
het beslist niet ontvluchten’
1 Thessalonicenzen 5:3