Woord vandaag

Maar hij moet ook uitstekend 
getuigenis hebben van de 
buitenstaanders, opdat hij niet 
in een beschimping en valstrik 
van de tegenwerker valt
     
1 Timotheüs 3:7

Dit is logisch; als ongelovigen
terecht aanmerkingen kunnen
maken over de opziener, dan
is hij niet (meer) geschikt. Als
de opziener bijvoorbeeld met
geld malversaties pleegt, is
dat schade voor het getuigenis
van het woord en Zijn eer. En
zo zijn er meerdere aspecten,
en de opziener zou ook ‘naar
buiten toe’ een voorbeeldige
zijn, met zijn gezin.
De tegenwerker zal alles in
het werk stellen om Paulus’
evangelie te stoppen. Deze zal
via bloed en vlees de opziener
aanvallen (‘niet de bal, maar
op de man spelen’).
De valstrik van de tegenwerker
kan ook een verleiding zijn, die
op de opziener af komt. Daarin
is de dooreen-werper (diabolos)
zeer geraffineerd.
Heel de wapenrusting van God
is hard nodig, altijd, des te meer
geldt dat de opziener.

Woord vandaag

geen nieuweling, opdat hij 
niet, aanmatigend, in het 
oordeel van de tegenwerker 
valt
          
1 Timotheüs 3:6

De slang misleidde Eva en
Adam door voor te spiegelen
dat zij ‘als goden’ (elohim) of
‘als God’ zouden zijn. De boom
van kennis is verleidelijk, ook
nu. Door te eten meende de
mens ‘op hoger plan’ te komen.
Daarin zit aanmatigend zijn,
dat gisteren naar voren kwam.
Het oordeel (gericht) was, dat
de mens toen niet langer bij de
boom van het leven kon.
Waar de gelovige via wijsheid
of het doen (religie) ‘hogerop’
wil komen, zal diegene Christus
niet (meer) nodig hebben. Men
leeft en werkt niet langer in Zijn
kracht. Voor(aan)staanders die
op deze weg zijn, vallen in het
gericht van de tegenwerker. Zij
brengen het woord van Christus
schade toe. God geve, dat onder
gelovigen goede voorstaanders
actief zijn.

Woord vandaag

geen nieuweling, opdat hij 
niet, aanmatigend, in het 
oordeel van de tegenwerker 
valt
          
1 Timotheüs 3:6

Het woord ‘nieuweling’ wijst
op de gelovige die nog maar
net ‘uitspruit’; dat is: niet veel
geestelijke groei doormaakte.
Zo iemand is ongeschikt voor
opzienerschap.  
Regelmatig gebeurt het onder
gelovigen, dat jong-gelovigen
(niet per se in leeftijd) uiterst
enthousiast meedoen.
Schouderklopjes en dergelijke
zorgen dan voor overmoed.
Een positie wordt begeerd waar
men niet hoort te staan.
Door bepaalde ‘kwaliteiten’ als
charisma (uitstraling), kennis,
inzet, kan de nodige ‘rook’ ont-
wikkeld worden. Rook zit in het
begrip dat vanuit het Grieks met
‘smeulen’ verband houdt. Het is
hier met aanmatigend vertaald.
Dus kan er heel wat ‘rook’ zijn,
en toch: weinig écht ‘vuur’, de
noodzakelijke geestelijke groei
ontbreekt (nog).
Wezenlijk voor de opziener is:
ootmoedige gezindheid, zoals
Christus Jezus die toont.

Woord vandaag

het eigen huis uitstekend 
voorstaand, zijn kinderen in 
onderschikking hebbend 
met alle eerbaarheid,indien 

iemand nu zijn eigen 
huis niet weet voor te staan, 
hoe zal hij de uitgeroepen 
gemeente van God 
verzorgen?
       1 Timotheüs 3:4,5

Twee keer voorstaan in deze
tekst. De opziener is iemand
die voorstaat. Het concept van
gemeentes is nogal eens, dat
een (betaalde) voorganger de
dienst uitmaakt. Dit tref je bij
Paulus niet aan. Wel dat één
of enkele oudsten opziener
blijken te zijn. Zij staan voor;
hun ‘kwaliteiten’ worden hier
in 1 Timotheüs 3 genoemd.
De opziener(s) zorgen, samen
met andere oudste(n) voor de
uitgeroepenen; verder komt
daar geen organisatie aan te
pas. Gelovigen passen exact in
het grote organisme dat het
lichaam van Christus
heet.
De vaak beperkende en vaste
structuur van organisatie is
doorgaans hindernis voor
gelovigen om te functioneren
zoals het Hoofd Christus wil.

Woord vandaag

het eigen huis uitstekend 
voorgaand, zijn kinderen in 
onderschikking hebbend 
met alle eerbaarheid,

indien iemand nu zijn eigen 
huis niet weet voor te gaan, 
hoe zal hij de uitgeroepen 
gemeente van God 
verzorgen?
       1 Timotheüs 3:4,5

De opziener heeft het eigen
huis(gezin) goed op orde. Het
is logisch wat Paulus hier zegt.
Kinderen in onderschikking,
tot welke leeftijd geldt dat?
Iets wat wij zouden vragen.
Dat is de verkeerde vraag. Het
gaat om het geheel van het
huis van de opziener, als dat
ordelijk is; ja dan zijn kinderen
dat ook. In een bepaalde fase
kan dat moeilijker zijn, en dan
‘gaan ze de deur uit’.
Of kinderen wel/niet geloven,
is aan God. Daar zegt Paulus
hier niets over.
De opziener die in eigen huis
uitstekend vooraan staat, zal
ook bij de uitgeroepenen zo
zijn, en andersom.
Zo zien we de wijsheid van wat
God hier aangeeft; ordelijk zou
het onder gelovigen toegaan.