Woord vandaag

‘Romeinen 9 werpt toch verder licht op deze geschiedenis?’

Zeker! In Romeinen 9:14 staat naar aanleiding van Jakob en Ezau:

Wat dan zullen wij zeggen? Niet dat er onrechtvaardigheid is bij God!
Moge dat er niet van komen!

De Schrift zegt: Jakob heb Ik lief, en Ezau haat Ik.
Dat is Gods verkiezend voornemen. Voordat de kinderen ook maar iets
goeds of kwaads hadden gedaan, zei Ieue dit. Ondanks alle kromme wegen
die Jakob ging, stond dit boven zijn leven. Voor de ongeestelijke mens is
dit reden om uit te roepen dat God onrechtvaardig is in Zijn handelen.

‘Het is God, die dit doet en uitspreekt inderdaad.’

Nou en of, het staat niet één keer in de Schrift, maar wordt geciteerd en
daardoor extra voor het voetlicht gebracht. Hierdoor is Gods soevereine
handelen duidelijk. Ieue is Al, de Onderschikker. Hij bepaalt wat gebeurt.
In Romeinen 9 wordt dit verder uitgewerkt in het voorbeeld van de Farao.

Want Hij zegt tot Mozes: Ik zal barmhartig zijn over wie ik barmhartig ben,
en Ik zal medelijden hebben over wie ik medelijden heb.
       Romeinen 9:15

Hier wordt Exodus 33:19 aangehaald, een woord dat diepe indruk op
Mozes gemaakt moet hebben en zijn diepe eerbied, ontzag en liefde voor
Ieue sterker maakte.

‘We zien toch, dat God over allen barmhartig zal zijn?’

Dat is Gods doel. Maar tot die tijd zet Hij allerlei voorwerpen of instrumen-
ten in Zijn plan in. Om tot Zijn eer te zijn. Wij hebben hier moeite mee.
God doet het zo, en niet anders. Sommigen vormt Hij tot instrumenten,
voor de dag van verontwaardiging toebereid. Sommigen vormt Hij om nu
al instrumenten tot Zijn heerlijkheid te zijn. Dat is Zijn werk!

Woord vandaag

‘God verhardde het hart van Farao van meet af aan?’

Je kunt op basis van de feiten niet anders dan dat zeggen. Hoewel in de tekst
als verslag van het gebeuren gezegd wordt dat Farao zijn hart verhardde. In
feite was God het, die zijn hart verhardde, anders was hij te zwak geweest
om de God van Israël te weerstaan. Het vlees van de mens verzet zich tegen
de wet van God, dus tegen het woord van God. Het is niet anders.

‘God maakte de mens zo.’

Hij kon dan ook niet anders dan zondigen. Bij de eerste de beste gelegenheid
dat de slang kon toeslaan, ging de vrouw onderuit. Zij ging in op de boodschap
van de slang, dat zij als God zou zijn. Dat sprak haar vlees aan en zij at van de
boom van kennis. Zo ook Adam, die heel bewust met haar meeging in de zon-
de. Daardoor bleek, dat de mens uiterst zwak is als het gaat om verleiding.

‘Dus de Farao zou te snel overstag gegaan zijn?’

Ja. De verharding van zijn hart moest ervoor zorgen dat Ieue genoeg plagen
over Egypte kon brengen. Zodat Zijn Naam bekend zou worden over de hele
aarde. Dat Hij verheerlijkt zou worden. Israël moest met een machtige hand
uit Egypte uitgeleid worden. Uiteindelijk blijkt, dat Ieue dat alles uitwerkte.
Hij riep Mozes en gaf hem de kracht en de woorden door Aäron mee te sturen.
Hij verhardde Farao’s hart. Hij gaf wondertekenen door de plagen te sturen.
Opnieuw zien we, dat God het is, die alles in handen heeft en bestuurt.

Woord vandaag

‘Een heel bijzondere geschiedenis, als je zo leest.’

De laatste tekst die we gisteren lazen, zegt ook het nodige. God zegt tegen
de Farao, dat Hij net zo goed heel het Egyptische volk inclusief de Farao
zelf had kunnen doden door middel van een ernstige ziekte. Maar dat doet
Hij niet. Waarom niet? Opdat Ieue Zijn kracht zou laten zien; aan Farao en
zijn volk, opdat de Naam van Ieue over heel de aarde bekend zou worden
.

‘Dat was het dus: de eer van God zelf.’

Dat is het, het antwoord op vele vragen. God doet de dingen opdat Zijn eer
en heerlijkheid aan de schepselen getoond zal worden. Wanneer Hij dan in
Zijn plan mensen verhardt en aan mensen barmhartigheid betoont, dan is
dat alles tot Zijn eer. Wij kunnen ons dan afvragen waarom Hij die-en-die
wel en anderen niet verhardt. Maar dat is onze menselijke beperktheid.

‘Ja, zeg dat wel. Ik hoor regelmatig vragen daarover.’

Het punt is, dat God mensen verhardt. Zoals de Farao. Dat kunnen wij niet
begrijpen. Het wordt wat meer duidelijk, wanneer we óók rekenen met het
einddoel van God, dat Hij uiteindelijk alles in allen zal zijn. Natuurlijk staat in
Romeinen 1, dat de mens afwijkt van God. Zonder de inwerking van Zijn geest
zal de mens afwijken. Met een zekere kennis van God, dat wel. En omdat de
mens een mate van licht heeft ontvangen, moet hij ooit rekenschap geven.

Woord vandaag

‘God verhardde van meet af aan Farao’s hart?’

Kun je zeggen dat het anders is? Wanneer God eerst af zou moeten wach-
ten voordat Farao’s hart ver genoeg verhard is, tot welk punt dan? Farao
was helemaal niet zo’n sterke, het was juist nodig, dat zijn hart verhard
werd – door Ieue. Wanneer God af zou (moeten) wachten tot het hart ver
genoeg verhard is, waarom staat er dan dat Hij Farao verwekte? 

‘Tsja, dat staat er wel, ja. God wekte hem om op die plaats te komen.’

Farao kende van jongs af alleen de afgoden die in Egypte een belangrijke
rol speelden. Hij kende de God van Abraham, Isaäk en Jakob niet. Daar-
om zag hij bij het eerste wonderteken geen reden het volk te laten gaan.
Zijn hart werd verhard. Logisch. Kon niet niet anders. Hij diende de afgo-
den en werd zelf ook als een god vereerd. De machten van de duisternis
beïnvloedden hem in zijn opstelling. God liet dat gebeuren, liet dat toe.

‘Hij was ook een product van zijn afkomst en omgeving.’

Hij was vlees, had eigenschappen van zijn ouders geërfd, moest afgoden
dienen. Zijn hele denkwereld en hart was zo gevormd. Hij was stervend
en dus een zondaar, een doelmisser. Alles werkte mee om zijn hart te
verharden tegenover de God van Mozes, de Algenoegzame. Al die factoren
had Farao niet zelf bepaald. Welnee. Ieue, de God van Israël had hem in
die positie met die macht gebracht. Ieue verhardde Farao’s hart.

Want nu strek Ik Mijn hand uit en sla Ik jou en jouw volk met de plaag,
en jij wordt weggedrukt van de aarde. Nochtans, voor dit doel doe Ik jou
staan, om jou Mijn kracht te laten zien en opdat Mijn Naam in heel de
aarde verteld wordt
.                                                                  Exodus 9:15,16