‘Wat betekent het, dat gelovigen kunnen afzakken van Filadelfia naar
Laodicea?.’
Tot de gemeente in Filadelfia wordt gezegd, dat zij weinig kracht heb-
ben, maar wel dat zij Zijn woord bewaarden en en Zijn Naam niet
loochenden. Er viel wel degelijk iets goeds van hen te melden. Zij hiel-
den vast aan het woord van Zijn volharding. Zij zouden bewaard wor-
den voor het uur van verzoeking.
‘Zij hadden een goede houding tegenover het woord van God en daar-
om bewaart God hen?’
Het vasthouden aan het woord van God geeft bewaring in het leven.
Tegenwoordig laten steeds meer mensen het woord van God in zekere
zin los, waardoor het zijn bewarende werking in hun leven verliest.
Tegenwoordig zijn mensen vaak niet meer warm te krijgen voor bij-
eenkomsten waar Zijn woord gebracht wordt. Men wil iets anders,
kennelijk.
‘Maar die houding is dat dan meer Laodicea-achtig?’
De gemeente in Laodicea kenmerkt zich door totale onverschilligheid.
Ze zijn lauw. Niet koud. Niet heet. Ze zijn echt onverschillig, het doet ze
niets meer. Zij zeggen in feite: ik ben rijk en verrijkt en heb aan geen
ding gebrek. Zij hebben het goed voor elkaar. Alles wat het hartje begeert.
Zij hebben God in de praktijk niet nodig.
‘Maar de Heer zegt toch, dat zij in feite geestelijk heel arm zijn?’
Zeker, ze zijn op geestelijk gebied echt nergens voor te porren, maar wel
voor allerlei andere dingen: veel geld verdienen, bezit, eigen leventje lei-
den, et cetera. Maar zodra het komt op samenkomsten bezoeken, dan is
men onverschillig, lauw, geen teken van (geestelijk) leven. Dat uit zich
door een totale onverschilligheid ten opzichte van het woord van God.
‘Men heeft er kritiek op?’
Nee hoor, het doet ze gewoon niets. Of het is: ‘weet ik allemaal al’. Of: ‘het
is te moeilijk’, of: ‘het duurt te lang’, of: ‘ik kan er niets mee’.
Allemaal drogredenen om zich persoonlijk niet al te veel te hoeven in-
spannen om zelf met het woord van God aan de slag te gaan. Het kan ook
een ontstane bitterheid zijn, over iets dat door anderen in het verleden
is aangedaan. In alle gevallen lacht de slang in zijn staart.
‘Het wordt tijd voor een hernieuwde belangstelling voor dat Woord?’
Het ‘goud kopen’ waartoe de Heer die gemeente aanspoort, daarin zie ik
een oproep alle onverschilligheid van je af te schudden en opnieuw met
het woord, dat immers kostbaarder is dan veel fijn goud, aan de slag te
gaan. Dat zal niet tot teleurstellingen leiden, zoals het bouwen op en kij-
ken naar mensen onherroepelijk wél tot (soms grote) teleurstellingen
leidt!