‘We kijken naar de gemeente.’
We eindigden gisteren met de unieke
hemelse bediening van het lichaam van
Christus. Dan bedoelen we niet een be-
diening op aarde die een hemels karak-
ter heeft. Dat is voor de heiligen van
Israël weggelegd.
Het gaat om een bediening in de hemel
en te midden van de hemelsen.
‘Duidelijk, wat mij betreft.’
Velen ontkennen dit geweldige wat we
via Paulus horen. Zij menen dat zij op
aarde zullen blijven en zelfs de grote
verdrukking zullen meemaken. Hiertoe
wordt –zoals zo vaak- het moment van
de bazuin van God anders gezien of er-
ger: weggeredeneerd.
‘Jammer, ik ben er zo blij mee.’
De vele pogingen die al ondernomen
zijn om de verwachting van de gemeen-
te weg te nemen: het blijft merkwaardig.
De een meent dat de gemeente door
de grote verdrukking moet gaan. De an-
der zegt dat het voor een ander lichaam
geldt dan wat nu geroepen wordt.
‘Je wordt er bijna moe van.’
Het is een kakafonie. Als je gewoon de
brieven volgt waar het in staat, 1 en 2
Thessalonicenzen, is het duidelijk. De ba-
zuin van God wordt aan het prille begin
van de tijd van genade voor ogen gesteld
als de verwachting voor het lichaam van
Christus. Wanneer? Uit het komen van
de verontwaardiging (van God), 1 Thes-
salonicenzen 1:10!