‘Zeer genoten gisteren op de studiedag.’
Het was weer opmerkelijk, hoe de Schriften spreken tot eer van God
en Zijn Zoon. Bijzondere woorden, die bekend zijn en als het ware
toch weer nieuw klinken. En je komt onder de indruk van de heerlijk-
heid, die Hij, de Zoon van Zijn liefde, had voor Hij mens werd. Hij wijst
daarop in Johannes 17:5 :
En nu, verheerlijkt U Mij, Vader, met Uzelf, met de
heerlijkheid die Ik had, vóór de wereld is, bij U.
‘Dat wijst op Zijn verleden bij de Vader.’
We zien, dat Hij zelf in Zijn gebed spreekt over een vroegere heer-
lijkheid. Die had Hij toen Hij in de vorm (Grieks: morphe) van God
was. Toen was Hij, volgens Filippenzen 2, aan God gelijk. Dat was
Hem eigen, behoorde Hem toe. Hij representeerde God naar de an-
dere schepselen toe.
‘Zoals Hij te zien was op bijzondere momenten?’
Bijvoorbeeld in Ezechiël 1 en Jesaja 6. Daar zagen de profeten Hem
in Zijn bijzondere heerlijkheid in de vorm van God, Hij was toen aan
God gelijk. Dat heeft Hij geen roof geacht. Hij ontnam God toen niets,
maar richtte de schepselen op God. Er is één God, de Vader, uit Wie
het al is, en Hij voert Zijn plan uit door Zijn Zoon, die destijds aan God
gelijk was, door Hem te representeren naar de schepping toe.