Woord vandaag

‘De brief aan de Efeziërs is wel heel erg belangrijk om de tijd
waarin wij  nu leven, goed te begrijpen.’

Zeker het tweede hoofdstuk, vers 11-22 is bijzonder van belang.
Dat goed begrijpen geeft de juiste kijk op deze tegenwoordige tijd.

Dat de apostelen van de besnijdenis niet bij het lichaam van Chris-
tus horen, is voor sommigen misschien wel schokkend, maar het is
toch niet anders. Petrus en de anderen horen bij de aardse lijn van
verlossing. De gemeente die het lichaam van Christus is, bij de he-
melse lijn van verlossing. De hemelse machten en krachten heb-
ben óók verlossing nodig! Daarom is onze positie -door genade- zo
hoog met Christus.

‘Wij hebben geen aardse toekomstverwachting, maar een hemelse.
Dat is eigenlijk heel wonderlijk.’

We zijn hoog geplaatst, met en in Hem. In de geest zijn de natiën
(de gelovigen daaruit) mede een woonplaats van God, zo eindigt

Efeziërs 2:11-22. Dat is ongekend in vroegere Schriften, zoals de
Tenach (OT) en de evangeliën. Daarin is het alles nog smal, gere-
kend helemaal vanuit Israël. Bij Paulus wordt het ineens veel bre-
der, breder kan niet. Het is het meest verstrekkende evangelie,
met dimensies die al het andere wat al onthuld was in de Schrift,
vér overtreffen. Het geheimenis van Christus omvat heel de schep-
ping. De aardse kant van dat geheimenis was al in Tenach en andere
Schriften bekendgemaakt.

‘En de hemelse kant van het geheimenis van  Christus door de
brieven van Paulus?’

Ja, in Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen komt dat naar voren.
Daarvoor was niet direct de hemelse toekomst van de ekklesia die

Zijn lichaam is, bekendgemaakt. Er waren wel aanwijzingen, zoals
de bazuin van God naar 1 Thessalonicenzen 4:13-18, het geheimenis
van onze verandering en andere facetten in 1 Corinthiërs 15:29-58.
Dat viel pas in het juiste perspectief nadat de hoogste onthullingen
in Efeziërs en Kolossenzen bekend waren geworden. Zodat we met
alle brieven van Paulus samen een complete onthulling hebben
over het geheimenis van Christus én de plaats van het lichaam van
Christus daarin!

 ‘Weet je, ik ben hier stil van. Wat een genade!’

Wat een heerlijkheid he. Dat is nu, wat de Vader van de heerlijkheid 
voor ons heeft weggelegd. Je kunt er niet over uit. Geweldig he. Hier
kun je heel de dag over nadenken. Dat lukt niet, maar het vervult je
hart met een stille vreugde over zo’n rijkdom aan genade. En je kunt
daar lang
 over nadenken en met je hart overdag zingen:
‘Uw genade is mij genoeg’.  

Woord vandaag

‘Fijn om ons wat te verdiepen in Efeziërs 2.’

We zijn bevoorrechte mensen. We kunnen het plan van God overzien
en Hij zal alles leiden in overeenstemming met de raad van Zijn wil.
We zien, dat in Efeziërs 2:11-22 het gaat van de oude situatie: ‘eens’ (2:11),
‘in die era’ (2:12) naar: ‘nu echter’ (2:13) en ‘niet langer…
maar zijn’ (2:19).
De apostel geeft dus duidelijke tijdsbepalingen in de tekst.

Het gaat om de situatie van de volkeren. Hij schrijft: ‘…jullie, de natiën in
(het) vlees…de besnijdenis, in (het) vlees, door handen gedaan’ (2:11).
Let op, dat twee keer gezegd wordt: ‘in vlees’. Dat was de oude situatie,
waardoor gelovigen die geroepen werden uit de volkeren een onderge-
schikte plaats hadden ten opzichte van Israël. Door het werk van Christus,
door het kruis, blijkt nu een einde te zijn gekomen aan die plaats van de
gelovigen uit de volkeren. We zijn nabij gebracht in het bloed van Christus.

‘Dat houdt in, dat de gelovigen vanaf deze onthulling in Efeziërs op gelijk
niveau met die uit Israël zijn gekomen?’

Precies. En die plaats is, zoals dit stukje in Efeziërs zegt: ‘in één geest’ (2:18)
en ‘in geest’ (2:22). Dit typeert het huidige beheer van het geheimenis. Het

is alles ‘in de geest’, geestelijke zegen te midden van de hemelingen. Om de
geweldige geestelijke eenheid van de gelovigen in de nieuwe mensheid te
bewerkstelligen, moest eerst alle vijandschap tussen de twee groepen (uit
Israël en uit de volkeren) uit de weg geruimd worden. Dat gebeurde door
de kruisdood van de Heer Jezus Christus. Daardoor werd de vijandschap
gedood: ‘haalt de middenmuur van afscheiding neer (de vijandschap in Zijn
vlees)’ (2:14,15), en …’de vijandschap erin dodend’….(2:16).

Daardoor is er onderling vrede. Het woord ‘vrede’ komt in dit gedeelte vaak
voor (vers 14,15,17). Dit is het geval in de nieuwe mensheid (vers 15), die Hij
schept.

‘Maar wie uit Israël horen daar dan bij? Petrus en de andere apostelen van
de besnijdenis?’

Nee, Petrus en de andere apostelen van de besnijdenis horen niet bij de ek-
klesia die Zijn lichaam is. Petrus c.s. hadden een heel andere roeping. Zij

zijn bestemd voor het aardse koninkrijk van de hemelen, waar Petrus de
sleutels van had ontvangen. Die sleutel gebruikte hij op het wekenfeest in
Handelingen 2, waar 3000 tot bekering kwamen en geloofden in Jezus als
hun Messias. Zij zouden het koninkrijk op aarde binnengaan en hun be-
diening zou zijn, dat zij koningen en priesters zijn (1 Petrus 2:9,10). Door
de bediening van de twaalf ontstond de ekklesia die het koninkrijk van de
hemelen binnen zal gaan. Dat is de ekklesia waarvan de Heer Jezus tegen
Petrus in Mattheüs 16 zegt, dat de poorten van de hades die niet zullen
overweldigen. Dat is de ekklesia in Handelingen 5, met de noodlottige af-
loop voor Ananias en Saffira!

 

Woord vandaag

‘Een niet helemaal makkelijk stukje, dat Efeziërs 2:11-22.’

Het begint met de vaststelling, dat in het vlees de natiën eens
veraf waren. Zij konden niet naderen tot de God van Israël. Zij
werden echter dichtbij gebracht in het bloed van Christus. Zij
werden ‘onbesnedenen’ genoemd door de zo genoemde ‘besnij-
denis’. Dat hele onderscheid aan het vlees, besneden en onbe-
sneden zijn, speelt in de nieuwe mensheid helemaal geen rol
meer. De gelovigen in Christus Jezus zijn heel nauw met elkaar
verbonden, in het bloed van Christus zijn degenen die veraf wa-
ren, dichtbij gekomen.

‘Dit wordt door sommigen genegeerd en men stelt, dat de gelo-
vige uit de natiën zich moet aansluiten bij Israël.’ 

Met als eindresultaat dat die uit de natiën komen, zich moeten
houden aan de Mozaïsche, geschreven Thora. Men doet dan net
alsof de Efezebrief nooit geschreven is. Want juist in Efeziërs 2:
11-22 wordt onmiskenbaar duidelijk, dat in de geest de gelovigen
uit de natiën op hetzelfde niveau staan als de gelovigen uit Israël.
Het onderscheid valt weg in Christus Jezus (Galaten 3:26-28).
Dat is het prachtige resultaat van Gods redding in Hem.
Hij ontbindt of haalt neer de sorèg, de tussenmuur of middenmuur
van de stenen omheining. Dat was de muur op het tempelterrein
waar de natiën niet voorbij mochten gaan. Dat was een uiting van
de onderlinge vijandschap tussen Joden en heidenen in het vlees.

‘Dit is weggebroken in Zijn vlees aan het kruis?’

Toen Hij gedood werd aan het kruis, werd het vlees afgesneden,
en daarmee de vijandschap. Want Hij maakte vrede, Hij ís onze

vrede. De wederzijdse verzoening werkt uit in beide: Jood en hei-
den. Nu in Christus Jezus schept Hij de nieuwe mensheid waarin
vrede regeert. Het oude is weg. De middenmuur is weggebroken,
de wet van geboden in inzettingen is buiten werking gesteld.
Daarom leeft een gelovige niet onder het juk van de Thora, maar
in de vrijheid van Gods genade. Daarom zijn de gelovigen uit de
natiën niet slechts vreemdelingen die als gast mogen aanschuiven
bij Israël, nee, zij zijn gezamenlijk-burgers van de heiligen en horen
bij Gods familie!

 

Woord vandaag

‘Wat is het tweede aspect dat Efeziërs 1 noemt, waar de geest
van wijsheid en onthulling voor nodig is?’

Het eerste wat wij gaan zien als die geest van wijsheid en ont-
hulling in ons werkt, is: “wat de verwachting van Zijn roeping

is”. Daar hebben we van gezien, dat het gaat om onze verwach-
ing boven, te midden van de hemelingen, waar wij geplaatst 
zijn met Hem. Wij zullen daar de overstijgende rijkdom van 
Zijn genade in Zijn mildheid over ons tentoonspreiden. De he-
melingen zullen zien, dat wij bijzonder door Christus Jezus ge-
zegend zijn. Dit aspect was al uitgewerkt in Efeziërs 1:3-14. 

‘Ja heerlijk, fijn om dat te lezen, wat een verwachting he.’

Het tweede aspect is: “wat de rijkdom van de heerlijkheid van
Zijn lotgenieting te midden van de heiligen is”. Dit aspect heeft
alles te maken met wat in Efeziërs 2:11-22 staat. Juist dit gedeel-
te van Efeziërs heeft geleden onder zwakke vertalingen en een
volkomen verkeerd begrip. Daarom bidt de apostel om die geest 
van wijsheid en onthulling. Anders blijft de mens (ook de gelovi-
ge) steken in eigen wijsheid en blijft het verborgen voor hun ogen.
De Korintiërs konden deze boodschap niet ontvangen, deze ver-
borgenheden hebben namelijk te maken met de verborgen wijs-
heid van God, van vóór de eonen, tot onze heerlijkheid (1 Corin-
tiërs 2:7).

‘Moeilijk gedeelte, Efeziërs 2:11-22?’

Daar gaat het om eenheid. De twee groepen (uit Israël en uit de
andere volkeren) gelovigen blijken één te zijn geworden door de
wederzijdse verzoening, door het kruis. Zoals vers 16 bijvoorbeeld
zegt:
“en beiden in één lichaam met God door het kruis wederzijds zal
verzoenen, de vijandschap erin dodend”.
Beide groepen blijken één te zijn geworden door het werk van
Christus Jezus, die vrede maakte. Dat is een diepgaande geeste-
lijke eenheid. Dit wordt door de vleselijke gelovige niet erkend.
Daarom kon deze boodschap onder de Korintiërs niet gebracht
worden. Zij waren daar geestelijk gezien niet rijp genoeg voor.
In Christus Jezus vallen de vleselijke verschillen weg, omdat het
gaat om de nieuwe schepping. Hier wordt genoemd: “één nieuwe
mensheid” (vers 15). Dan ben je voorbij alle anderscheid van het
vlees. Uit welk volk je afkomstig bent, maakt niets meer uit. Als
gelovige ben je op gelijk niveau met alle andere gelovigen in Chris-
tus Jezus gezegend. Wat een genade! 


 

Woord vandaag

Zijn wij nu zó bevoorrecht, dat we inzicht hebben in Gods plan?’

Je bent inmiddels misschien zo gewend geraakt aan het écht
kunnen geloven van wat staat geschreven in de Schriften, dat je

het idee hebt nooit anders te hebben geweten. Maar het is in ons
leven ook anders geweest. We waren ooit in duisternis als het om
Gods plan met deze wereld, met Israël en met de gemeente, het
lichaam van Christus, gaat.
God heeft licht gegeven in ons duistere hart (2 Corinthiërs 4:1-6)
net zoals Hij het licht aandeed in de oude schepping die woest en
leeg en duister was geworden (Genesis 1:3).

‘Dat Hij dat deed he, je komt tot de conclusie, dat het uit Zijn liefde
geboren moest zijn.’

Ja toch? We hebben toch niets anders kunnen doen, dan die liefde
van Hem, waarvan wij hoorden in het evangelie van genade, beant-
woorden? En dat antwoord werkte Hij in ons hart! Ach, hoe lang-
er je de woorden van God in je laat werken, hoe meer je tot de slot-
som komt, dat Hij álles bewerkt in overeenstemming met de raad
van Zijn wil (Efeziërs 1:11). We hebben niets in te brengen. Het is
gewoon heel eenvoudig: genade van God. Van welke kant je het
ook bekijkt: Hij doet wat Hij zich had voorgenomen en de mens
deelt in de grote zegen en heerlijkheid van God, die uit dat voorne-
men, dat plan, naar voren komt.

‘Zoals de profeet het al zei: “Hij zal ál Zijn welbehagen doen”!’

Ja, Jesaja had dat ook gezien, al wist die ook niet hoe dat plan zich
verder zou ontwikkelen in deze tijd, waarin wij leven. Het is nu

het beheer van het geheimenis (verborgenheid, SV), het beheer
van de genade van God (Efeziërs 3:9,2). Dat wordt in de brief aan
de Efeziërs bekendgemaakt. Dat heeft Jesaja nooit kunnen vermoe-
den. In Jesaja staat wel, dat elke knie zich zal buigen en dat elke
tong zal belijden, dat Jahweh God is (Jesaja 45). Paulus laat in Fil-
ippenzen 2:9-11 zien, dat het gaat om alle schepselen, zowel die op
aarde leven als die in de hemelen zijn als die onder de aarde zijn.
En al die schepselen zullen dat van harte doen!