Woord vandaag

‘De brief aan de Galaten blijft boeien, vind ik.’

Daar staat erg veel in. Nu we de vrucht van de geest uitvoerig be-
kijken, komen er allerlei fijne dingen naar voren. Bijvoorbeeld, het
aspect van geloof. Dat is een van de hoofdwoorden bij Paulus.
Dat komt, omdat geloof overeenstemt met genade (Romeinen 4:16).
Geloof is iets, dat helemaal naar de genade van God is.

‘Dus door geloof kun je niets verdienen?’

Geloof kan niet een wettische voorwaarde zijn. Er zit geen verdien-
ste in. Wanneer je God gelooft op Zijn woord, zul je daarop geen be-
loning krijgen. Geloof is het kanaal waardoor God Zijn rijke, milde
zegen aan de mens geeft. De basis voor onze redding is het geloof
van Jezus Christus
, dat heel wat keren genoemd wordt door de

apostel van alle natiën.

‘Ja, en Romeinen 4 vind ik een mooi hoofdstuk.’

Dat is het. Degene die niet werkt, maar gelooft, wordt zijn geloof
gerekend (door God) tot gerechtigheid. Dat was bij Abraham zo,
dat was bij Jezus Christus zo, en dat is bij ons ook zo. Allesbepalend
blijft het geloof van de Zoon van God (Galaten 2:21). God rekent
met geloof. En de werken van de wet? Die doen er niet toe. Onder
de wet leefde Habakuk, en wat zei hij?

De rechtvaardige zal uit geloof leven. Wat een genade!

Woord vandaag

‘Hij kwam naar de mensen toe en werd Mens.’

Dat maakt het evangelie tot goed nieuws. Niet alleen dat Hij afdaal-
de, maar ook dat Hij stierf aan het kruis. Daarna werd Hij door Vader
opgewekt uit de dood. Op de derde dag, vanzelfsprekend. Jesaja ge-
tuigt van Hem in 53:2, dat Hij geen gestalte of eer had, dat wij Hem
zouden opmerken, en geen verschijning dat wij naar Hem zouden
verlangen. En dan in vers 3, dat Hij veracht werd en door mensen ge-
meden.

‘Dat is niet bepaald de vorm van God.’

Dat Johannes later schrijft, dat ‘wij Zijn heerlijkheid hebben gezien’
verwijst naar de verheerlijking op de berg en hoe Hij in de opstan-
ding was. En, wanneer je er oog voor hebt, Hij deed wonderen als
tekenen van het komende aardse koninkrijk. Maar een uiterlijke
heerlijkheid als uitstraling van licht zoals op de berg van verheer-
lijking was juist de uitzondering. Hij was Mens.

‘Indrukwekkend, dat Hij zo’n grote heerlijkheid verliet.’

Dat deed Hij voor ons, voor alle mensen. Velen kunnen dat laatste
niet geloven, omdat tradities van mensen dat verhinderen. Maar
Hij was ootmoedig en nam de vorm van een slaaf aan. En zo diende
Hij, daarvoor was Hij gekomen (Marcus 10:45; Mattheüs 20:28).
Hij stierf voor allen, en redt allen. Alle zondaars, de hele mensheid
is gered in het kostbare bloed van Christus. Wat een evangelie!

Woord vandaag

‘Bijzonder dat Hij zo’n heerlijkheid verliet.’

Hij had een bijzondere heerlijkheid, dat was het aan God gelijk zijn.
Dat heeft Hij geen roof geacht. Hij achtte het geen beroving van God
toen Hij Vader naar de schepping toe representeerde. Hij was toen al
de afstraling van Gods heerlijkheid. Nu heeft Hij opnieuw grote heer-
lijkheid aan de rechterhand van Vader als Hoogste boven de andere
hemelse machten en krachten.

‘Hij is overweldigend groot. Heeft alleen onsterfelijkheid.’

De Heer Jezus Christus verliet grote heerlijkheid en daalde neer uit
de hemel. Zo schrijft Johannes’ evangelie in hoofdstuk 6 maar liefst
zeven keer, dat Hij neerdaalde. Oorsprong: de Vader, de hemel. Hij is
het ware Manna, het Brood van het leven, uit Bethlehem. Later ge-
tuigt de apostel Paulus ook ervan, in 1 Corinthiërs 15, dat Hij neer-
daalde als de Heer uit de hemel (vers 47).

‘Dat is ook opvallend. Hij kwam dus uit de hemel op aarde.’

Zo spreekt de Schrift. Paulus zegt het ook in Efeziërs 4:8-10

Daarom zegt Hij: Opstijgend in de hoogte neemt Hij de gevangen-
schap gevangen en Hij geeft gaven aan de mensen. Het “Hij steeg
op” nu, wat betekent het anders dan dat Hij ook eerst afdaalde in
de lagere delen van de aarde? Hij, Die afdaalt, is Dezelfde Die ook
opstijgt boven allen die van de hemelen zijn, opdat Hij het al com-
pleet zal maken.

Dit afdalen wordt verbonden met Zijn opstijgen naar een positie
zelfs boven allen die van de hemelen zijn. Er wordt steeds over Hij
gesproken. De Heer Jezus Christus. Hij daalde af en werd Mens.
Later steeg Hij op, na Zijn volbrachte werk, naar de allerhoogste
plaats onder God, Zijn Vader.

Woord vandaag

‘Ja, Hij was in de vorm van God, zo staat in Filippenzen.’

Dat woord vorm is toegelicht. Dat wijst op de uiterlijke verschijning
van iets of iemand. In Marcus 16:12 staat, dat Hij in de opstanding
met de twee Emmaüsgangers wandelde. Zij herkenden Hem niet, tot-
dat Hij een bekende handeling uitvoerde (breken van het brood).
We lezen daar:
En daarna is Hij in een andersoortige vorm openbaar gemaakt aan
twee van hen…..

‘In de opstanding zelfs kon Hij in de vorm van gewoon mens zijn.’

Dat is op dat moment tijdelijk de uiterlijke vorm die Hij aannam.
Na de opstanding was Hij nog steeds mens. De Mens Christus Jezus
is aan de rechter(hand) van de Vader. Nu. Daar heeft Hij een andere
vorm, want Paulus was blind door de enorme uitstraling van licht
toen de Heer hem ontmoette op weg naar Damascus.

‘Dus de vorm kan steeds verschillen.’

Dat blijkt hieruit. De vorm die Hij eerst had voor Hij mens werd, werd
door de profeten gezien. In visionaire momenten. We lezen dat bij-
voorbeeld in Jesaja 6, toen zag de profeet IEUE zitten op een hoge en
verheven troon. Wie zag hij toen? De Heer Jezus Christus in Zijn heer-
lijkheid voor Hij mens werd!

Woord vandaag

‘Zeer genoten gisteren op de studiedag.’

Het was weer opmerkelijk, hoe de Schriften spreken tot eer van God
en Zijn Zoon. Bijzondere woorden, die bekend zijn en als het ware
toch weer nieuw klinken. En je komt onder de indruk van de heerlijk-
heid, die Hij, de Zoon van Zijn liefde, had voor Hij mens werd. Hij wijst
daarop in Johannes 17:5 :

En nu, verheerlijkt U Mij, Vader, met Uzelf, met de
heerlijkheid die Ik had, vóór de wereld is, bij U.

‘Dat wijst op Zijn verleden bij de Vader.’

We zien, dat Hij zelf in Zijn gebed spreekt over een vroegere heer-
lijkheid. Die had Hij toen Hij in de vorm (Grieks: morphe) van God
was. Toen was Hij, volgens Filippenzen 2, aan God gelijk. Dat was
Hem eigen, behoorde Hem toe. Hij representeerde God naar de an-
dere schepselen toe.

‘Zoals Hij te zien was op bijzondere momenten?’

Bijvoorbeeld in Ezechiël 1 en Jesaja 6. Daar zagen de profeten Hem
in Zijn bijzondere heerlijkheid in de vorm van God, Hij was toen aan
God gelijk
. Dat heeft Hij geen roof geacht. Hij ontnam God toen niets,

maar richtte de schepselen op God. Er is één God, de Vader, uit Wie
het al is, en Hij voert Zijn plan uit door Zijn Zoon, die destijds aan God
gelijk
was, door Hem te representeren naar de schepping toe.