‘Jozefs geschiedenis is uiterst boeiend.’
Opvallend profetisch verwijst hij naar onze Heer. Van Jozef (toevoeger betekent
zijn naam) wordt geen enkele specifieke zonde genoemd. Daarin verwijst hij ook
naar de Heer Jezus Christus. De broers waren jaloers, net als de farizeeën en de
schriftgeleerden dat op de Heer waren. Het kwaad dat de broers Jozef aandeden
wijst naar het kwaad, dat de geestelijke leiders van Israël Hem aandeden.
‘Prachtige beelden, en Jozef werd tot redder van zijn broers.’
Veel later in de geschiedenis blijkt Jozef onderkoning van Egypte te zijn geworden.
Hij was op bijzondere wijze in die positie terechtgekomen. Hij was trouw en werd
onterecht beschuldigd en kwam in de gevangenis. Daar diende hij twee jaar trouw
de overste en zo werd hij na uitleg van dromen vrijgelaten en kwam aan het hof
van de Farao. Hij werd tweede in heel het rijk! Daar kreeg hij invloed en wanneer
men om voedsel kwam (de 7 magere jaren/koeien), gaf hij.
‘De broers kwamen ook. Honger in Kanaän.’
Uiteraard maakt de Schrift duidelijk, dat God de hogersnood deed plaatsvinden,
opdat de broers naar Egypte gingen en daar ook bleven. Dat moest zo gebeuren,
want God had dat al tegen Abram aangegeven. Het vierde geslacht zou pas terug-
keren naar het beloofde land – dat had Hij gezegd. En zo gebeurde dat. Ook hierin
zien we de absolute soevereiniteit van God. Hij beheerst heel de geschiedenis en
organiseert de gang van zaken.
‘En Jozef had inzicht. Hij overzag ook het geheel.’
Toen Jozef later bekendmaakte aan zijn broers wie hij werkelijk was, maakte hij
duidelijk, dat niet zij, maar God (Alueim) hem naar Egypte had gestuurd. In Gene-
sis 45:6,7,8 zegt Jozef tot drie keer toe, dat God (Alueim) hem naar Egypte zond.
Zo is het opnieuw duidelijk, en zijn wij als lezers diep onder de indruk van het
feit, dat niet de broers hem naar Egypte verkochten, maar dat God hem zond.
Zo zien we met het geestelijk oog, dat de oppervlakkig gezien kwade handeling
(broers verkopen hun broer) in feite een handeling van God zelf was.